Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Passanten

Toen we nog op het Hazepad woonden is er een tijdje geweest dat mijn zuster hoge hoeden telden. Nu, een ‘vigelant’ met een hooggehoed koetsier reed nog al eens langs. Dan klonk er in het huis, ‘weer een hoed, daar gaat ìe’. Soms passeerde een dominee of een andere deftige dorpsingezetene. Ik weet niet meer hoe hoog de telling ging dagelijks. Garagehouders waren er destijds nog niet, maar wel stalhouders, die er vigelants en meestal ook een Jan Plezier op nahielden. Dat waren grote open rijtuigen die een aardig ’vrachie konden stouwe‘, De vigelant was een voornaam rijtuig met aan beide zijden een deur, er konden vier tot zes personen in. Jan Roosdorp was stalhouder te Zaandijk op de grens van De Koog juist benoorden de apotheek van Harmsen en Van Beek, later Groesbeek. Roosdorp verstond de kunst, behalve zijn spullen zeer netjes te hebben, ook zeer geroutineerd te vloeken.

Paard en wagen
De verschillende grossiers van Zaandam, zoals Kaan, Keg, De Waal, en Terwee en ook Aten van Krommenie brachten hun waren met paard en wagen naar hun klanten. Bijna alle paarden droegen destijds oogkleppen, men scheen toen nog niet te weten dat dit de schichtigheid verhoogde. Stijgerende paarden zag men meer dan eens. Vooral met een flinke wind waren de paarden bang voor de suizende molenroeden. Dit had tot gevolg dat een petroleumwagen bij het ‘Koper’ in de wegsloot belandde. Koetsier Bakker kwam er nog goed af.

Boodschappenlopers
Verschillende boden op Amsterdam en langs de Zaanstreek, ‘boodschappenlopers’, zei men liepen met een grote boordwagen, waardoor meer vracht kon worden opgeladen. Fokke Valk en Schaar van Wormerveer, Slop, Zwikker Eykel en Kok van Zaandijk en anderen. Te Zaandam gingen ze op één van de salonboten. De aanlegsteiger te Amsterdam was achter het Centraal Station aan De Ruyterkade en met heet weer en nog meer met storm en regen waren deze mensen niet te benijden.

Eykel, één van de boden was een zachtaardig man, hij liet zijn paardje Fanny niet zwaar werken, desondanks was het paardje nogal eens koppig. Was het dier vanuit het dorp de watermachine genaderd’, dan geloofde hij het weleens. Dan riep Eykel vanaf de bok: ‘vooruit Fanny nog een paar stappies’. Maar het paard legde de oren in de nek en vertikte het. Weer klonk het: ‘vort, vooruit Fanny moet de baas boos worre‚ vort hoor, je krijgt gerust een klap. Maar Fanny bleef staan waar hij stond en dan kwam de goedhartige Willembaas‚ die er niet aan dacht zijn paard te slaan, van de bok en leidde zijn rakker naar huis.

Automobielen
Wat hadden die eerste automobielen een slakkegang bij die van nu vergeleken. In de meeste dorpen mochten ze ook niet vlug rijden, ook a1 zouden ze dat gekund hebben. Te Zaandijk stond bij de grens van Wormerveer een bord voor motorrijtuigen, waarop te lezen stond dat ze niet harder dan 12 km per uur mochten rijden. De mensen hadden het ook niet voorzien op die ‘lamme antekebiele‘, zoals sommigen het uitdrukten.

Billewage
Fietsen waren er ook nog niet veel, bij de arbeiders was het bezit daarvan een luxe en de eigenaar van een Brennabor of een ander reeds lang vergeten merk zou zijn karretje niet gauw gebruiken om er mee naar zijn werk te gaan. Vele Zaandijkers werkten te Wormerveer op de oliefabrieken, de zeepfabriek, de chocoladefabriek van Boon, of nog verder de Mercurius of de Hollandia‚ maar alles ging met de ‘billewage’. Bij de Coöperatie Walden had men ook een paard voor een verre broodwijk of zoiets. Een van mijn klasgenoten was een echte paardenvriend. Hij werd later ook koetsier, maar met de tijd meegaande daarna chauffeur. Kees haalde ’s morgens voor schooltijd het paard van Walden uit het land van Sloten, achter het Bakkerspad. Hij hoefde maar een kik te geven en het paard kwam eraan. Op een morgen zei Kees: ‘Jà‚ haal jij dat maar efie’. Ik dacht aan het makke beest en had geen bezwaar, maar het paard wel tegen mij, zodat ik schielik rechtsomkeert maakte.