Historische Vereniging Koog-Zaandijk

BLIK OP DE BUURT

‘De Haremakerij’ van Klaas Harenmaker & Comp.

Eeuwenlang heeft er een werkplaats, een lijnbaan en een woonhuis gestaan op Hoogstraat 39-41 van o.a. de firma Klaas Harenmaker en Comp. Behalve dit pand had de firma ook een ‘haarwerf’ of ‘stinkerij’ aan het einde van het Zaagselpad. Er is niets overgebleven van deze opslagplaats.

Het naambord dat de voorgevel van de Haremakerij siert (foto: GAZ).

Hier werden de koeienstaarten en paardenstaarten die benodigd waren voor het maken van ‘de haren’ opgeslagen en bewerkt voor de harenmakerij. Er werd door de familie ook in haren gehandeld, o.a. met de V.O.C. werf in Amsterdam, waar zij de haren gebruikten om de naden in scheepswanden en dekken mee te vullen. Vanaf 1742 werden er meer paardenstaarten dan koeienstaarten ingekocht.

De familie Haremaker (informatie: GAZ).
Het bedrijf van Klaas Haremaker en Comp. was een familiebedrijf. Leden van de familie Haremaker legden kapitaal in en deelden jaarlijks in de winst. Ook werkten zij in het bedrijf tegen betaling van arbeidsloon.

Toen in 1799 een contract werd opgesteld tussen de compagnons Cornelis Claasz. Haremaker, Jan Claasz. Haremaker en Cornelis Jansz. Haremaker werd als motivering gegeven, dat men dit deed om ‘zo veel mogelijk, de voorschreeven affaire in derzelver familie te doen standhouden’. In het contract van 1799 werd ook vastgelegd dat de zonen uit de familie vanaf hun veertiende jaar konden worden opgeleid in het vak van haren maken. Wanneer hun vader overleed of terugtrad als compagnon in de firma, konden zij hem opvolgen. Wel moesten zij dan 25 jaar zijn. Jonger kon ook, mits ze getrouwd waren. Eén van de compagnons in het bedrijf trad op als boekhouder.

Nr. 816 was de werkplaats, nr. 815 de lijnbaan, nr. 813 het huis (kaart: GAZ). Ter plaatsbepaling: nr.36 stond op de hoek van de Stationsstraat en de Hoogstraat .
De Haremakerij in 1890 (foto: GAZ)

Dirck Meurs (auteur van: ‘Haremaker, a forgotten skill’ Amsterdam 2007; eigen uitgave), laat het bedrijf van de familie Haremaker beginnen in de zeventiende eeuw, met Jan de Heeremaecker (?-1663/1666) en Aefje Claesd. Smit (?-1674). Jan de Heeremaecker was wever en afkomstig van buiten de Zaanstreek. Zijn familie was misschien afkomstig uit Vlaanderen en had zich na het uitbreken van de Nederlandse Opstand gevestigd in de omgeving van Alkmaar. Aefje was de dochter van een harenmaker uit Koog aan de Zaan, Claes Jansz. Smit. Latere opvolgers en compagnons in de harenmakerij en stinkerij waren: ·

1699-1721: Cornelis Klaasz. Haremaker (ca. 1680-1743) en zijn neef Jan Cornelisz. Haremaker (ca. 1680-1721), kleinzoons van Jan de Heeremaecker en Aefje Smit.
-1724: en volgende jaren Cornelis Klaasz. Haremaker, zijn zoons Klaas Cornelisz. Haremaker (1700-1778) en Jan Cornelisz. Haremaker (1703-?), en Aegje Jans, de weduwe van Jan Cornelisz. Haremaker.
-1740-1750: Klaas Cornelisz. Haremaker, Jan Cornelisz. Haremaker en Cornelis Jansz. Haremaker.
-1751-1759: Klaas Cornelisz. Haremaker en zijn zoon Klaas Klaasz. Haremaker (1730-1781), Cornelis Jansz. Haremaker en zijn zoon Jan Cornelisz. Haremaker (1733-1808). Jan Cornelisz. Haremaker was ook koopman en olieproducent. Klaas Klaasz. Haremaker noemde zichzelf Klaas Haremaker junior.
-1759-1778: Klaas Cornelisz. Haremaker, zijn zoon Klaas Haremaker junior en Jan Cornelisz. Haremaker.
-1778-1781: Klaas Haremaker junior en zonen en Jan Cornelisz. Haremaker.
1781-1799: de zoons van Klaas Haremaker junior, Cornelis Klaasz. (1756?-1836) en Klaas Klaasz. (1753?-1799) Haremaker, en Jan Cornelisz. Haremaker.

Volgens het contract tussen Cornelis Claasz. Haremaker, Jan Claasz. Haremaker en Cornelis Jansz. Haremaker uit 1799 werd ook deze Klaas Haremaker Klaas junior genoemd.
1799 en volgende jaren: Cornelis Klaasz. Haremaker, zijn broer Jan Claasz. Haremaker (1767-1842) en Cornelis Jansz. Haremaker (1770-1799), de zoon van Jan Cornelisz. Haremaker.
-1807 en volgende jaren: Cornelis Klaasz. Haremaker en zijn broer Jan Claasz. Haremaker.
1836 en volgende jaren: Jan Claasz. Haremaker, zijn zoon Klaas Jansz. Haremaker (1791-1861) en Dirk Klaasz. Haremaker (1815-1904), een kleinzoon van Cornelis Klaasz. Haremaker.
1855-1856: Klaas Jansz. Haremaker en Dirk Klaasz. Haremaker.

Dirk Klaasz. Haremaker (1815-1904) en zijn zoon, Gerrit Dirksz. Haremaker (1875-1957), waren de laatste harenmakers en eigenaars van het familiebedrijf. Beiden waren ook veefokker en bestuurder van de polder Westzaan. Gerrit Dirksz. Haremaker beëindigde het bedrijf in 1932. Het verhaal gaat, dat hij bij zijn overlijden de bedrijfsgeheimen van het haren maken niet wilde prijsgeven aan de ondernemers die bij hem op bezoek kwamen.

Het woonhuis, de werkplaats, de spinderij, het washuisje & de lijnbaan
Het woonhuis, gelegen achter de werkplaats, zou uit 1743 stammen. In het woonhuis waren delen van een ouder huis hergebruikt, zo bleek later uit onderzoek van diverse architecten. De werkplaats was ouder dan het woonhuis: hij werd gebouwd in de 17e eeuw. Bij de gedeeltelijk sloop voor het transport in de jaren ’60 richting Schans kwamen er ook daar sporen naar boven die duidden op een andere indeling en gebruik. Zo werd het linker gedeelte van de Haremakerij (rechts was de werkplaats) in het verleden ook als woonhuis gebruikt. Van het washuisje en de lijnbaan is niets overgebleven.

Hoogstraat 39-41, voor 1890 (foto: GAZ).

Andere bewoners
Sinds begin 1900 werd het huis niet meer bewoond door de familie Harenmaker zelf maar werd het verhuurd. Eé ervan was de heer K. Schuddeboom die er een bedden en matrassenzaak dreef maar ook depot was voor wasserij ‘Stam Stoomt’ uit Koog aan de Zaan. Ook werd het pand gebruikt als kantoor/werkruimte voor de bouw van de Julianabrug, deze werd in 1936 opgeleverd.

Thijs van Enkhuizen (portier van beroep) en zijn kinderen, onder wie Joop de bekende jazzmuzikant, waren de laatste bewoners van het huis (vanaf 1953 t/m 1961). Op de zolder van het huis vonden zij het archief van de Haremakerij. Het is heel bijzonder dat deze bijna volledig bewaard is gebleven. De oudste stukken dateren van 1671, vanaf 1710 tot en met 1920 is het compleet. De fam. van Enkhuizen schonk 1/3 van het op de zolder gevonden archief aan het Gemeentelijk Archief, 1/3 aan Vereniging de Zaansche Molen en 1/3 aan de Stichting Archief Ron Couwenhoven. De laatste gebruikte het archief voor zijn Zaans Verhalenboek uit 2012, een special over Haremakerij & oliemolens.

Hoe wordt ‘een haar’ gemaakt?
In de spinderij, gesitueerd in de werkplaats, werden de haren m.b.v. een spinnenwiel tot lange draden gesponnen ter verdere bewerking.

In de www.zaanwiki.nl staat het volgende geschreven:
Haremakerij: tak van nijverheid die de paardenharen persmatten maakte voor de vele oliemolens en later ook voor de vele stoomolieslagerijen. Ook de cacao-industrie maakte lange tijd gebruik van paardenharen persmatten, die evenwel een ander model hadden dan de `haren` voor de oliemolens.

Het maken van haren was een bedrijvigheid die men in afgesloten ruimtes verrichtte, waarschijnlijk omdat men geen pottenkijkers’ wilde en het maken van de ingewikkelde vlechtwerken concentratie vergde. Voor buitenstaanders was het daardoor onmogelijk een blik op het werk van de harenmaker te werpen, met als gevolg dat de Haremakerij altijd een `geheim` vak is gebleven.

De wetenschap hoe men van koestaartenhaar en paardenhaar koorden sloeg en op welke wijze de ijzersterke paardenharen matten werden gevlochten is met de laatste harenmaker mee het graf ingegaan. Een Haremakerij had een eigen lijnbaan, waar de koorden werden geslagen.

Vervolgens werden ze in de werkplaats op een pennenbank tot matten van de juiste afmetingen gevlochten en geslagen. Daarna ging de mat met pennen op de strekbank, waar het nieuwe haar gestrekt werd en de schering (een speciaal gedraaid koord met een diameter van circa 1 centimeter) werd aangebracht. Dit geschiedde op zeer vernuftige wijze; aan een afgewerkte haar was geen begin of einde te vinden.

Daarna werd het haar aan de zijkanten afgenaaid en werd er als laatste handeling een stevig leren omslag gesneden, waarin het haar met een spekveter werd vastgenaaid.

Links: v.l.n.r. een losbeitel, de wigvormige slagbeitel en liggend een haar met een opgeslagen omslag. Rechts: de persbank waar de gevlochten haar op wordt samengeperst (uit film over Zaanse Schans, Otter DVD).

Een stel nieuwe haren kreeg in de oliemolen vervolgens een speciale behandeling. De leren omslagen waren dik en stug en het kostte nogal wat tijd alvorens de plaats waar het leer moest buigen voldoende soepel was. Daarom werden de haren ingevet en in een pers gezet. Met behulp van een ‘kerkboek` (een aan de ene zijde hol en aan de andere zijde bol stuk beukenhout, dus inderdaad met het model van een kerkboek) werd de ronding in het leer geslagen en vervolgens werd de pers in werking gezet. Na enige minuten werd de pers losgeslagen en daarna werd de handeling herhaald. Het kon soms enige dagen duren voor gewenste vorm was verkregen.

De overgebleven oliemolens in de Zaanstreek gebruiken tegenwoordig een ander soort haren; deze zijn gemaakt van sisal en nylonkoord. Er is langdurig gezocht en geëxperimenteerd voordat (onder meer door de molenaars J. en P. Kaal) het geheim van de Haremakerij met deze materialen kon worden herontdekt. Inmiddels is gebleken dat met deze haren goed gewerkt kan worden, en dat ze lang meegaan.’ (Auteur: P. Kaal)

De Haremakerij na de demping van de wegsloot (foto: GAZ).

Hoe wordt ‘een haar’ in een oliemolen gebruikt?
In ‘een wandeling door Koog en Zaandijk, omstreeks 1900-1905’, geschreven door T. Woudt staat over het gebruik van een haar het volgende beschreven:

Als de olieslager het omhulsel had geopend, legde hij er de met warm meel gevulde buul, of wollen zak in, waarop hij de haar dichtsloeg. Dan plaatste hij het geheel tussen de ijzeren staander en jager in de kamer van het blok. Was deze handeling aan beide kanten verricht, er werden namelijk twee koeken tegelijkertijd geperst of geslagen, dan stelde hij de hei in werking, die 40 of 50 keer de slagbeitel trof. Door de grote druk, die deze wigvormige beitel op de haren teweegbracht, vloeide de olie geleidelijk uit het meel, welk proces bij de derde klap in werking trad. Na 40 slagen was het resultaat, wat de olieslagers een ‘murwe koek’ en na 50 slagen ontstond een harde koek, waaruit alle olie was verwijderd. De olie werd opgevangen in een grote ronde bak, het bekken geheten’.

Elke oliemolen gebruikte 4 haren tegelijkertijd: 2 in de voorslag- en 2 in de naslagpers. Iedere oliemolen had een eigen model, de Harenmakers hadden mallen van de laadvormen van al hun klanten zodat de haar er altijd goed in paste, het was precies maatwerk.

De haren werden, als er wind was, dag- en nacht gebruikt. Een haar werd blootgesteld aan hitte en zware druk en gingen zodoende, zonder reparatie, ongeveer een jaar mee. Daarna gingen ze terug naar de Haremakerij om opgelapt/vervangen te worden. De Koog had twee Haremakerijen (noord en zuid), Zaandam en Wormerveer ieder één.

In windstille tijden liet de blokmaalder (de meesterknecht) de haren ter controle naar de Haremakerij brengen. Men zorgde er bij voorkeur voor dat het tijdstip samenviel met de koffie/theetijd. Op die manier werd er met elkaar gepraat over de laatste nieuwtjes in het dorp. Hoe gezellig dat kon zijn is te lezen in het toneelstuk ‘Theetaid in de Haremakerai’ Willem Smit.

Beroep zonder toekomst
Rond 1905 werd het beroep van harenmaker vooral door oudere mannen uitgeoefend, de jongeren zagen er geen toekomst in vanwege de industrialisatie.

In het blad ‘Anno 1961’ nr. 23 uit 1967 staat het volgende te lezen:
Toen de wind-olieslagerijen verdrongen werden door de fabrieken, zo omstreeks 1900, werd de behoefte aan haren steeds kleiner, omdat de fabrieken die in het begin van hun bestaan ook met haren werkten, al spoedig overschakelden op hydraulische persen en zodoende per fabriek het werk van tientallen molens konden verzetten.
De molens verdwenen als „sneeuw voor de zon” en de enkele die het volhielden behielpen zich met opgekochte haren uit gesloopte molens.
Omstreeks 1930 werd dientengevolge het haremaken gestaakt en niets herinnert er meer aan hoe dit in z’n werk ging. De juiste wijze van vlechten was slechts aan enkele vaklieden bekend en geschiedde in een afgesloten ruimte; in onze Haremakerij (op de Lagedijk) op de bovenverdieping, waar nooit iemand anders werd toegelaten.’

De spelers van het toneelstuk ‘Theetaid in de Haremakerai’ (foto: GAZ).

Toneelstuk over de ‘Theetaid in de Haremakerai’
De éénakter ‘Theetaid in de Haremakerai’ werd in 1933 geschreven door Willem Smit (1887-1942). Het korte toneelstuk gaf uitstekend weer hoe er werd gewerkt in een Haremakerij. Bijzonderheid van dit korte spel is dat de dialoog geheel in het Zaans dialect werd gevoerd. De in 1900 nog werkzame harenmakers waren de inspiratiebron voor de personages in het stuk. Het spel is een aantal keren opgevoerd bij jubilea van vereniging De Zaansche Molen.

De smuiger …

De verplaatsing naar de Zaanse Schans. (info uit Anno 1961 nr. 4)
Eigenaar N.V. ‘Cacao de Zaan’ schonk het gehele pand + een donatie voor de verplaatsing begin jaren ’60 aan de stichting ‘De Zaanse Schans’. In 1961 werd het pand verplaatst vanwege het feit dat de eigenaar het terrein voor andere doeleinden nodig had. Na grondig onderzoek kon het grote woonhuis in zijn geheel worden overgeplaatst. Dit werd geprefereerd boven slopen en weer opbouwen i.v.m. beschadigingen bij de montage. Zelfs de fraaie tegelschouw kon door verankering in het pand blijven zitten. De werkplaats aan de voorzijde werd wel gedemonteerd.

Het huis werd los gemaakt van de fundering, opgevijzeld, en bovenop een, op maat gemaakt, stalen frame geplaatst. Aan één zijde werd een as met wielen aangebracht, aan de andere zijde trok een zware takelwagen het frame omhoog zodat het geheel kon rollen. De firma Schol klaarde de klus. Binnen de tijd die daarvoor was berekend „reed” het huis van de Hoogstraat over de Julianabrug naar de voorlopige plaats aan de Leeghwaterweg 15.

Ondertussen was er door architect Schipper een restauratieplan gemaakt. Het werk werd uitgevoerd door timmerman-aannemer Onstein uit Velsen. Deze zette niet voldoende mankracht op de klus zodat het uiteindelijk veel langer duurde voordat het pand op zijn uiteindelijke plaats kwam te staan.

… wand tussen werkplaats en woonhuis …
… detail van de werkplaats (foto’s: GAZ).
Het transport van het huis door de firma Joh. Schol (foto’s: GAZ).
1964: de werkplaats in aanbouw en afgebouwd (foto’s GAZ).
De zuidgevel van werkplaats en woonhuis (tek. : Anno 1961 nr. 5).
Plattegrond

Nieuwe bewoners op de nieuwe plek
Bij de schenking had N.V. ‘Cacao de Zaan’ bedongen dat zij met hun schenking het recht van aanwijzing tot bewoning zouden krijgen. Zodoende kwam de nieuwbenoemde bedrijfsarts van het bedrijf, Dr. J.P. van Nieuwenhuize, als eerste bewoner in het pand.

Over hem staat er op www.zaanwiki.nl het volgende te lezen:

Jan Pieter Nieuwenhuize (Rotterdam, 13-8-1914 – Amersfoort, 28-2-1996)
Eerste school- en (later) bedrijfsarts in de Zaanstreek; arts met grote staat van dienst binnen de besturen van een twintigtal organisaties op geneeskundig gebied. Jan van Nieuwenhuize kreeg zijn opleiding geneeskunde aan de Gemeente Universiteit te Amsterdam (afgestudeerd in 1938). Nadien werd hij reserve-officier van gezondheid bij de landmacht. In 1942 zat hij een maand krijgsgevangen en van juni 1943 tot februari 1944 werkte hij als krijgsgevangenenarts in de kampen te Neurenberg en Stanislaw.

Van Nieuwenhuize werd de eerste schoolarts in de streek (Zaanstreek-Noord, 1942-1948). Van 1948 tot 1962 was hij huisarts te Koog aan de Zaan. Vervolgens werd hij de eerste bedrijfsarts/directeur van de Stichting Bedrijfsgeneeskundige Dienst voor de Zaanstreek, in welke hoedanigheid hij mede-oprichter was van het Van Raalten Centrum. In 1980 legde hij zijn functie neer.

Van Nieuwenhuize promoveerde in 1949 (te Amsterdam) op de dissertatie ‘Actieve bestrijding van de difterie’, waarin de difteriebestrijding in de Zaanstreek gedurende de oorlogsjaren is behandeld. Van Nieuwenhuize was actief binnen vele organisaties op het gebied van de preventieve gezondheidszorg; hij was onder meer voorzitter afdeling Zaanland van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunst, initiatiefnemer en voorzitter van het huisartsenlaboratorium van de Zaanstreek; bestuurslid Ziekenfonds Zaanland; mede-oprichter Zorg Geestelijk Gehandicapten Zaanstreek, voorzitter Zaanse Commissie voor de Volksgezondheid. Van Nieuwenhuize is officier in de Orde van Oranje-Nassau.

Oorspronkelijk zou het pand in twee woongedeelten worden opgeleverd: één gedeelte in het huis aan de achterkant en één in de werkplaats aan de voorkant. Het gezin van Dr. van Nieuwenhuize was behoorlijk groot en zodoende werd zowel het huis als de werkplaats in gebruik genomen. De werkplaats werd de spreekkamer van de bedrijfsarts. Na het vertrek van het gezin Nieuwenhuize werd het huis wel in twee gedeelten gesplitst en woonden er diverse bewoners in het pand: mevrouw Veenis, Sander Prins en momenteel bewonen Ton en Ellis Stam de oude werkplaats.

Met grote dank aan: Ron Couwenhoven en Ton en Ellis Stam