Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Vakantie in Bakkum

Voor de Tweede Wereldoorlog was ons gezin gedurende de grote schoolvakanties vaak te vinden in het tentenkamp te Bakkum. Tijdens de weken dat mijn vader moest werken in de Koog ging hij op de fiets naar station Castricum en dan met de trein naar zijn werk om ’s avonds weer terug te keren. Wij gingen altijd op de fiets vanuit de Koog, zijtassen vol met kleding en zo. Het laatste stuk reden wij langs een bos, het apenbos noemden wij dat omdat je heel gemakkelijk in de bomen kon klimmen. In mijn herinnering was het ook altijd mooi weer, wanneer wij daar waren.

Mijn vader huurde een tenthuisje, heel primitief maar ontzettend gezellig. Kale houten vloeren, houten keukenstoelen, bedden boven elkaar. Geen televisie, geen radio, geen enkele luxe was er in die tijd! ’s Avonds na het eten speelden wij buiten of zaten op de waranda, waarmee het huisje was uitgerust of gingen naar binnen, rond de olielamp zitten om wat te lezen of een spelletje te spelen. Er waren ook altijd veel Zaanse of Amsterdamse kinderen in het kamp en daar speelden wij ook veel mee. Ook allemaal op de fiets gekomen, want auto’s zag je in die tijd helemaal niet. Wat mij ook is bijgebleven is dat wanneer ik naar bed moest, mijn moeder op mijn kussen citronella druppelde; die ‘rotlucht’ moest de muggen wegjagen!

Midden op een open terrein was een muurtje gemetseld, waaraan zich aan beide kanten kranen bevonden. Er kwam alleen maar koud water uit, maar dat deerde niet. Je nam een handdoek, washandje en een stuk zeep mee uit het tenthuisje. Onderaan de muur was een gootje gemetseld, waardoor het water wegliep. De vaders stond zich daar met koud water te scheren en moeder haalde een emmer water om zich in het tenthuisje te wassen. Heel vroom allemaal! Er liepen zandpaden langs de tenthuisjes, die genummerd waren en allemaal wit waren geverfd.

In één van de bosranden stond elke ochtend een bakker uit Castricum met vers brood. Nog steeds als ik versgebakken brood ruik denk ik aan die tijd en aan de lucht die onder de bomen bleef hangen. Op de fiets gingen wij naar het dorp om groente en vlees te kopen. Eén of twee keer per week kwam de postbode langs. Hij zetten zijn fiets neer en ging dan op het deksel staan van een heel grote, maar lage houten vuilnisbak en riep dan met luide stem de naam en het nummer van het huisje.

Wat deden mijn broer Cor en ik overdag? Wij waren veel te vinden in de duinen of op het strand, mooie schelpen zoeken. In de duinen zochten we naar hagedissen, die er toen nog volop waren en je moest ze snel vangen want als je even te laat reageerde, schudde hij een deel van zijn staart af en verdween onder de struiken. Cor had een botaniseertrommel en dan nam hij er wel eens mee naar de tent om hen later weer terug te brengen. Naast ons stond een mooi tenthuisje van de familie Clasquin, een banketbakker uit Zaandam, die meen ik, op de hoek van de Damstraat en Gedempte Gracht een mooie gebakszaak hadden. Als zij zaterdags naar Bakkum kwamen, hadden de dames altijd gebak bij zich, dat niet was verkocht en dat werd dan gedeeld met de buren; altijd groot feest.

Kwajongensstreken? Die waren er ook. Wij hebben op zo’n zaterdagavond in het tenthuisje van de familie Clasquin een hagedis losgelaten, toen ze de deur hadden laten openstaan. We konden er op wachten, gillen geblazen, en de dames renden naar buiten. Mijn broer vroeg wat er aan de hand was en dan ging hij als een held naar binnen om de hagedis te vangen en naar buiten te brengen en te wachten op de beloning: een gebakje!

Het laatste dat ik van hagedissen nog weet uit die tijd was dat mijn broer aan het einde van een vakantie in een grote doos enkele hagedissen meenam naar de Koog. Hij nam een grote emmer met zand en wat plantjes en takken, stopte de hagedissen daarin en zette de emmer boven op zolder. Voor de winterslaap! Wat hij verkeerd deed, was, dat hij de emmer te dicht bij de schoorsteen zette, waardoor, midden in de winter, de hagedissen, wakker geworden door de warmte, achter elkaar de zoldertrap afkwamen. Een ijselijke gil van mijn moeder, die erg was geschrokken. Samen met vader is een mooi onderkomen voor de winter gebouwd en in het vroege voorjaar werden ze weer netjes in de duinen teruggezet.

Een tijd om nooit meer te vergeten!