Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Van Wessanen en Nomafa via Karlshamn naar AAK

In Zaandijk staat al sinds 1930 een bedrijf dat zich met de voorlopers van de hoogwaardige vetten bezig hield. De naam Karlshamns draagt het bedrijf echter nog niet zo lang.

Hier wordt de geschiedenis van Karlshamns b.v. geschetst aan de hand van de vier bedrijven, die zich achtereenvolgens met de handel en productie van oliën en vetten in de Zaanstreek hebben bezig gehouden. In de eerste plaats was dat Wessanen, dat in 1839 met haar eerste olieslagerij van start ging. Haar eerste olieslagerijen waren windmolens, maar al snel volgde stoom-oliefabriek De Tijd aan de Zaan te Wormerveer.

Op de plek waar Karlshamns nu gevestigd is, werd in 1930 de Noordhollandsche Margarine Fabriek (Nomafa) gebouwd. Decennia lang produceerde dit Zaanse bedrijf margarines en vetten. Zij was erg succesvol als leverancier van vetten aan bakkerijen. Later werden haar belangrijkste afnemers de bakkerij industrie, de horeca en de snack industrie.

In 1977 werd Nomafa door Wessanen overgenomen en ging het op in de nieuwe oliesector van Wessanen, genaamd Friwessa. In 1990, toen de producten die Friwessa maakte, niet meer vielen binnen de strategie van Wessanen, volgde de overname door het Zweedse Karlshamns.

Wessanen & Laan
De geschiedenis van Wessanen begint bij Jan Dirksz. Hartog. Die vestigt zich als koopman in de kanarie-, mosterd- en andere zaden in de Zaanstreek in 1760.

In deze streek wordt veel in zaden gehandeld, daar zich hier de grootste concentratie oliemolens van Nederland bevindt. Een jaar later neemt Hartog zijn neef Dirk Laan in dienst. Deze is dan 17 jaar. Het is voor de Nederlandse economie geen gunstige tijd. Met de industrieën, waarop de welvaart van de Zaanstreek van oudsher gebaseerd is, zoals de papiermakerij en de houtzagerij gaat het bergafwaarts.

Ondanks deze malaise kent men in delen van Nederland nog een behoorlijke welvaart, wat geïllustreerd wordt door de handelswaar van Hartog. Zijn firma handelt handelt in mosterd-, hennep-, lijn-, maan- en karwijzaad maar met name de handel in kanariezaden wordt een groot succes, zo blijkt uit de verkoopboeken van de compagnie. Het houden van kanaries was in Holland een geliefde bezigheid in deze tijd. In 1764 overlijdt Hartog. Dirk Laan blijft in dienst van de weduwe Hartog. Een jaar later verschijnt de naamgever van het bedrijf ten tonele; Adriaan Wessanen, een aangetrouwde oom van Dirk Laan, neemt de zaak over en gaat met Laan een compagnieschap aan. Wessanen zit op dat moment zelf in de kaashandel, die dan ook bij de compagnie wordt gevoegd. In deze jaren komt ook de handel in rijst erbij. Een logische toevoeging, daar ook rijst een product is dat in de Zaanse molens verwerkt wordt. Nog altijd is de firma uitsluitend een handelsonderneming.

Adriaan Wessanen wordt ouder en Dirk Laan maakt zich zorgen over zijn toekomst. In 1789 krijgt hij zijn oom zover, de compagnieschap te ontbinden. Laan blijft echter wel de naam Wessanen & Laan voeren, omdat die bij de afnemers bekend is. Hij koopt in 1790 de pakhuizen aan de Ringdijk, die tot de compagnieschap behoren, van Adriaan Wessanen over. Het gaat in deze tijd bijzonder slecht met Nederland; de Fransen rukken op en met de industrie gaat het steeds slechter.

Im- en export van grondstoffen en producten worden verhinderd en de wil en het kapitaal om te investeren in de economie, nemen af. Dit alles mist zijn uitwerking niet op de gezondheid van Dirk Laan; hij overlijdt in 1791. Zijn neef Remmert Laan neemt Wessanen & Laan over. De firma kan gedurende een aantal jaren met moeite het hoofd boven water houden, maar na de Franse tijd krabbelt zij weer overeind. Men zoekt niet alleen afnemers in eigen land, maar begint ook zaken in het buitenland te doen. Voor het eerst wordt een incassobureau ingeschakeld omdat het niet meer mogelijk is de openstaande vorderingen persoonlijk te innen. In 1831 overlijdt Remmert Laan en neemt zijn zoon Jan het bedrijf over. Een jaar later treedt ook de jongere zoon, Adriaan, in het bedrijf. Ook de handel in kaas wordt in deze periode weer opgepakt.

1839-1860 De olieslagerij
Langzaam komen in de gehele Zaanse industrie de investeringen weer op gang. De eerste helft van de negentiende eeuw is voor heel Nederland en ook voor de Zaanstreek echter geen dynamische periode. Terwijl zich in Engeland met behulp van stoomkracht en infrastructurele verbeteringen een enorme industrie ontwikkelt, komen vernieuwingen in Nederland maar moeilijk tot stand. Wel groeit langzaam weer het vertrouwen in de eigen economie. Ook bij Wessanen wordt weer geïnvesteerd. De Zaanstreek kent van oudsher een grote veredelingsindustrie, waarbij kooplieden basisproducten bewerken om ze daarna met meer winst te kunnen verkopen. De combinatie koopmanondernemer komt in de streek al in de zeventiende eeuw veel voor. Veel kooplieden in oliehoudende zaden hebben in de achttiende eeuw oliemolens, om de zaden te persen en vervolgens de geproduceerde olie en veekoeken weer te verkopen. Met de aankoop van oliemolen ‘Het Fortuyn’ in 1839 zetten Adriaan en Jan dan ook een voor de hand liggende stap, die echter voor het latere bedrijf grote gevolgen zal hebben. Voor het eerst worden de Laans actief in de industrie en de nadruk van het bedrijf zal nadien steeds meer komen te liggen op de verwerking van grondstoffen tot halfproducten in plaats van op de handel. Tussen 1842 en 1852 breidt de onderneming zich gestaag uit en worden nog vijf oliemolens aangekocht. In 1857 wordt een belangrijke stap tot vernieuwing van het bedrijf genomen, met de bouw van de door stoom aangedreven oliefabriek De Tijd.

De ‘verstoming’ van de industrie komt in de Zaanstreek pas laat op gang. De windmolens hebben immers altijd goed voldaan en hun techniek wordt in de negentiende eeuw zelfs nog verbeterd. De gebroeders Laan zijn een van de eersten in de Zaanstreek die een stoommachine kopen; in 1861 zijn er in de hele Zaanstreek pas zes stoommachines in werking. De eerste stoominrichting van Wessanen lijkt veel op die van een windmolen. Zelfs het vermogen is ongeveer gelijk: bij een windmolen is het 16 pk, terwijl de stoommachine een vermogen kent van 20 pk. Dat eerste jaar wordt in de oliefabriek 200 last koolzaad en 400 last lijnzaad geplet. Een last is 2000 kilo. Ondertussen blijft Wessanen & Laan nog altijd gebruik maken van haar oliemolens. Bij het honderdjarig bestaan van Wessanen in 1865, beschikt de onderneming over twee stoomfabrieken, vijf oliemolens en drie pelmolens. Geleidelijk wordt de capaciteit van de stoomfabrieken verder uitgebreid en op den duur worden de windmolens verkocht of afgebroken.

Met de uitbreiding van handel naar industrie groeit ook het aantal personeelsleden van Wessanen & Laan; in 1865 heeft men inmiddels 100 man in dienst. In eerste instantie werken twaalf man op de stoomfabriek in twee ploegen van zes: een blokmaalder, een tweede blokmaalder, een steenknecht en jongen en een rollen- of pletterij-jongen. Sommige komen van de oliemolens, andere worden nieuw aangezocht. De olieslagers worden over het algemeen in de Zaanstreek gezien als een ruw volk. Pellers en houtzagers zouden ‘beschaafder’ zijn aangelegd. Het werk op de oliemolens is dan ook zwaar en vies: olieslagers zitten vaak onder de vettigheid. De olie wordt uit de zaden geperst met behulp van heien. Het stampen van de heien in de molen maakt zoveel lawaai, dat veel olieslagers last krijgen van ‘heidoofheid’. De stoomfabrieken brengen daarin enige verlichting.

Toch is niet iedereen er even blij mee. Veel molenarbeiders moeten enorm wennen aan de regelmaat van de fabriek. De stoommachines hoeven immers nooit te stoppen, omdat zij niet afhankelijk zijn van een variabele energiebron als de wind. De werktijden lijken daardoor ineens veel langer en de arbeiders zijn minder vrij in hun doen en laten. Wel liggen de lonen op de stoomfabrieken wat hoger dan in de molens; ook de patroons onderkennen, dat het werk in de fabriek zwaarder is dan op de molen.

1860-1974 Uitbreiding van de productie
Het eerste jaar maakt De Tijd nog geen winst; de firma komt uit op een nadelig saldo van zesduizend gulden. Men blijft echter investeren en nadat de eerste kinderziekten overwonnen zijn, begint het bedrijf winst te maken. Een derde naslag – waarin het residu van de geperste zaden verwerkt wordt tot oliekoeken – wordt aan de fabriek toegevoegd, waarmee de capaciteit van de fabriek wordt opgevoerd tot 900 last per jaar. Wessanen & Laan handelt niet alleen in oliehoudende zaden, maar ook in andere soorten. Een volgende stap is dan ook om die andere zaden te veredelen.

De rijstpellerij de Unie werd in 1872 gebouwd ten noorden van de oliemolen de Hoop

Achtereenvolgens worden de stoom meelfabriek De Vlijt en rijstpellerij De Unie gebouwd. In 1868 breekt er voor de eerste maal brand uit in de oliefabriek. Die gelegenheid grijpt de directie aan om de fabriek uit te breiden tot vijf voorslagen. In 1895 wordt wederom een belangrijke modernisering uitgevoerd, met het aanbrengen van hydraulische persen in De Tijd. De nieuwe installatie bestaat uit drie voorslag-persen, zogenaamde kuippersen, en twee Anglo-Amerikaanse persen voor de naslag. Lang heeft men niet kunnen profiteren van de nieuwe installatie; in 1898 wordt het bedrijf getroffen door een enorme brand, waarbij De Tijd, De Vlijt en belendende pakhuizen tot de grond toe afbranden. De onderneming blijkt echter voldoende reserves opgebouwd te hebben om deze klap te boven te komen; al in 1899 herbouwt de familie Laan De Tijd en draait de fabriek weer op volle kracht. Een nieuwe directie treedt naar voren uit de familie: Jan Vis Albz. en Cornelis Hendrik, Johan Adriaan, Adriaan, Willem Andries, Johan, Pieter en Dirk Laan nemen het bedrijf over. Er komen nieuwe grondstoffen op de markt, waarmee de onderneming zijn voordeel doet; in 1910 wordt een tweede oliefabriek gebouwd, waarin sojabonen worden verwerkt. De onderneming is dan inmiddels zo gegroeid, dat de juridische vorm niet meer voldoet. Men besluit tot de oprichting van de NV Vereenigde Fabrieken vh. Wessanen & Laan.

Olie is het belangrijkste product dat in De Tijd wordt gefabriceerd. Deze wordt verkocht op de beurs te Amsterdam, waar de olie-termijnmarkt gevestigd is. De verkopen lopen via de vijf erkende commissionairs in olie. Omstreeks het middaguur wordt het zogenaamde ‘olierondje’ gehouden, waarin de bied- en laatkoersen worden genoteerd. Wessanen exporteert aan het begin van de twintigste eeuw al een groot deel van haar olie naar het buitenland. Men heeft goede contacten in een aantal, met name Noord-Europese landen. Naast de olie worden veekoeken geproduceerd, van het residu dat overblijft na persing. Deze verkoopt men rechtstreeks op provinciale markten. De afnemers zitten door het hele land, met een concentratie in Noord- en Zuid-Holland.

1918-1941 Een trap hoger in de productie
Aan het begin van de twintigste eeuw doet zich een verschijnsel voor, dat zich de hele eeuw zal blijven herhalen: de grondstoffen leverende landen beginnen zelf hun grondstoffen te veredelen en doen dat goedkoper dan in Nederland. Met name de Eerste Wereldoorlog zorgt voor een stagnatie in de handel, waardoor de grondstoffenleveranciers de kans krijgen een eigen veredelingsindustrie te ontwikkelen. Dit gebeurt op grote schaal in de houtzagerij, maar ook in de rijstpellerij en de olieslagerij. Om winstgevend te blijven, moeten de Zaanse bedrijven een stap verder gaan met de verwerking van producten. Ook Wessanen neemt deze stap en begint in 1918 met de raffinage van oliën. Dat betekent, dat men de ruwe oliën verder gaat bewerken, waarbij de olie gezuiverd en gereed voor consumptie gemaakt wordt. Daarnaast begint men cacaobonen te verwerken in cacaofabriek de Moriaan. Ondanks de grote crisis in de wereldhandel, stijgt in de jaren dertig de productie van Wessanen. Wordt in 1921 nog 20.0881.000 kg aan oliehoudende zaden verwerkt, in 1930 is dat al opgelopen tot 79.796.062 kg. Nog altijd is lijnzaad de belangrijkste grondstof, maar daarnaast worden nu ook sojabonen en kopra verwerkt.

Een volgende logische stap in deze periode is de bouw van een margarinefabriek, om de geraffineerde olie om te zetten in een eindproduct. Belangrijk onderdeel daarvan is het harden van de olie, die door dit proces wordt omgezet van een vloeibare in een vaste substantie. Hieronder volgen enkele cijfers van de raffinaderij uit 1926: in het tweede halfjaar wordt er 1.802.482 kg vet geraffineerd, waarvan 110.790 kg cocosolie, 353.950 kg noten olie, 29.550 kg spijsolie, 34.300 kg palmolie en 16.72 kg oude boter. Daarnaast wordt er gehard, in totaal 999.440 kg (Ghee Vet Crown Brand, lijnolie, grondnotenolie). Tenslotte wordt in totaal 46.300 kg bakkersolie geëxtraheerd en gemengd. De onderneming is een succes. Toch wordt de margarinefabriek in 1927 weer opgeheven. Dat heeft te maken met de snelle ontwikkelingen in de margarine-industrie.

Het proces van margarine maken krijgt algemene bekendheid rond 1910. De concurrentie is al snel moordend, waarbij met name de ondernemers Jurgens en Van den Berg uit Oss grote industrieën opbouwen. Op het moment dat deze twee ondernemingen besluiten samen te gaan, zijn zij in één klap de grootste margarinemaker van Nederland. Later zal dit bedrijf uitgroeien tot de internationale onderneming Unilever. Jurgens & Van den Berg trachten na hun fusie een monopoliepositie in Europa te verkrijgen. Een manier daarvoor is om concurrenten op te kopen. Ook aan Wessanen wordt een goed bod gedaan. Hoe hoog het bedrag is dat Wessanen voor de margarine fabriek krijgt is nooit bekend geworden. Wel zijn er geruchten, dat het om een voor die tijd enorme som geld gaat.

Nadat het bedrijf verkocht is, ontmantelen arbeiders van Jurgens & Van den Berg de fabriek volledig. Met de ontmanteling begint een lange periode, waarin Wessanen geen bemoeienis heeft met de margarine-industrie. Toevallig is wel, dat precies in deze periode de kaashandelaar Gerbrand Vis op enkele kilometers afstand een margarinefabriekje begint. Het geld heeft Wessanen in deze jaren hard nodig, want echt florissant zijn de bedrijfsreslutaten niet in de crisisperiode. Met de verkoop van koeken gaat het enige tijd zelfs zo slecht, dat de verschillende producenten een koeken kartel oprichten, om te voorkomen dat de prijzen nog verder zakken. Het kartel blijft bestaan tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Het personeel en de crisis in de jaren dertig
Ook het sociaal beleid van Wessanen staat niet stil in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Er worden bijvoorbeeld steeds meer veiligheidsvoorschriften ingevoerd, om te voorkomen dat mensen tussen de machines terecht komen; het risico op een ernstig ongeval is op de nieuwe, grootschalige fabrieken aanmerkelijk groter dan op een molen. In 1922 wordt bij Wessanen de 48-urige werkweek ingevoerd, een hele vooruitgang voor die tijd en een overwinning voor de relatief jonge arbeidersbeweging. De crisistijd is ook voor Wessanen niet gemakkelijk. De wereldhandel stort in elkaar en ook de Zaanstreek krijgt te maken met hoge werkloosheid onder, met name jonge, arbeiders en met teruglopende bedrijfsresultaten. Bedrijven berekenen het gebrek aan omzet door aan hun personeel, dat daartegen fel protesteert. In 1928 dreigt er een staking bij De Tijd, in verband met een nieuwe premieregeling, die waarschijnlijk betrekking heeft op de hoogte van de premie die men betaalt aan het bedrijf om zeker te zijn van een pensioen; de AOW bestaat nog niet en werknemers zijn voor een pensioen vaak grotendeels afhankelijk van hun werkgever.

Uiteindelijk besluit het personeel niet te staken. Dit heeft te maken met de verschillende ‘zuilen’ die bij Wessanen vertegenwoordigd zijn. Er werken veel katholieken en protestanten. De meerderheid van de ‘modern’ georganiseerde arbeiders, die socialistisch georiënteerd zijn, is voor een staking. Maar de Christelijk en RK Vereenigde Arbeiders zijn tegen en vormen de meerderheid. Men neemt echter geen genoegen met de ingevoerde premieregeling. Bezwaren worden aan het bestuur van de Algemene Werkgevers Vereniging meegedeeld, zonder daarbij gebruik te maken van het pressiemiddel van een staking. Helaas is niet meer te achterhalen, hoe de directie op deze schermutseling reageert.

De Syndicalist, een socialistische krant, constateert eerder dat jaar, dat het grootste deel van de arbeiders bij Wessanen in het geheel niet georganiseerd is. De arbeiders van Wessanen staan inderdaad niet bekend als koplopers in de Zaanse arbeidersbeweging. Dergelijke arbeiders vindt men meer bij de houtzagerijen en de bootwerkers, dan in de olie-industrie. Hoe de ondernemers elkaar steunen in deze roerige tijd, blijkt uit enkele lijsten uit 1924 die zich in het archief van De Tijd bevinden. Op deze lijsten staan de namen vermeld van stakers bij houtzagerij Jan Dekker en bij rijstpellerij Mercurius. Gevraagd wordt deze stakers niet in dienst te nemen. Veel olieslagerijen overleven de crisis niet. In 1945 blijken er nog zeven te bestaan, waaronder De Tijd van Wessanen. Andere oliefabrieken zijn onder andere De Engel van Crok & Laan en Het Hart/De Zwaan van Adriaan Honig.

1940-1945 Tweede Wereldoorlog
Het wordt Wessanen tijdens de bezetting behoorlijk moeilijk gemaakt. Voortdurend moeten er metalen worden ingeleverd, worden goederentransporten verboden etc. Aan grondstoffen komt al snel een gebrek, het distributiesysteem treedt in werking en men mag alleen leveren aan afnemers die over de juiste bonnen beschikken. De productie wordt, ondanks alle problemen, voortgezet. Men probeert zoveel mogelijk personeel in dienst te houden, omdat werkloos worden betekent, dat men als dwangarbeider naar Duitsland kan worden gezonden. In 1941 worden de werktijden verkort, van 6.00 tot 14.00 uur en van 14.00 tot 22.00 uur. Verder worden er voorzieningen voor het personeel getroffen. Omdat men levensmiddelen produceert, kan het bedrijf op deze wijze daadwerkelijk iets betekenen voor het personeel. Daarnaast wordt een gaarkeuken geopend. Ook verstrekt het bedrijf houten fietsbanden, die bij Bruynzeel gemaakt worden om – ook daar – het personeel aan het werk te houden, en stookgoed.

Uit een briefje van een werknemer aan de opzichter van De Tijd, blijkt dat door het gebrek aan stookgoed in 1943 de nood hoog opliep: “nog enkele dagen en de stook is gebeurd. Zo als het gaat met een huisgezin met kleine kinderen, hebben we betrekkelijk vroeg de kachel gezet, ook daar een kleine van 2 jaar steeds onder doktersbehandeling is en enkele lijden aan bedwateren.” Daarnaast worden vitamine C tabletten en zeep verstrekt. Bekend zijn ook de volkstuintjes. Deze liggen achter de fabriek, er zijn er zo’n 150. Er worden groenten en aardappelen verbouwd. Af en toe worden prijzen uitgedeeld voor de best onderhouden tuin. Ook na de oorlog zet het bedrijf de volkstuintjes voort, tot in het recente verleden. Omdat in de laatste oorlogsjaren aan grondstoffen nog nauwelijks te komen valt, experimenteert men op allerlei manieren om de fabriek aan de gang te houden. Men tracht bijvoorbeeld koolzaadkoeken als brandstof te gebruiken en doet proeven met het drogen van vruchten in de fabriek. Niet een van die proeven levert echter bijzonder veel resultaat op.

1945-1969 Na-oorlogse welvaart
Na de oorlog komt de productie weer langzaam op gang. Het distributiesysteem blijft nog tot 1947 van kracht en de grondstoffen beginnen weer binnen te komen. Al vrij snel blijkt, dat er zich tijdens de oorlog belangrijke ontwikkelingen op het gebied van olieproductie hebben voorgedaan in het buitenland. Met de productie van lijnolie gaat het steeds slechter. Voor de oorlog worden aan de Zaan enorme hoeveelheden lijnzaad uit Argentinië verwerkt. In dat land is echter in de oorlogsjaren een rigoureuze industrilisatiepolitiek gevoerd, waardoor het land zelf de verwerking van haar oogsten ter hand heeft kunnen nemen. De in Argentinië geproduceerde lijnolie en lijnkoeken worden vervolgens, zodra de handel met Europa na de oorlog weer op gang komt, tegen zeer lage prijzen op de Europese markt gebracht. De Zaanse bedrijven kunnen daar niet tegenop concurreren. Daarnaast komen er vervangers van lijnolie op de markt; lijnolie wordt in de jaren vijftig snel vervangen door soja-olie.

Wessanen doet ondertussen in hoog tempo onderzoek, om een manier te vinden waarop men de concurrentie uit de nieuwe industrielanden voor kan blijven. Omdat men door de veekoeken toch al enigszins in de agrarische hoek zit, zoekt men het in eerste instantie in de mengvoeders. De mengvoederindustrie maakt na de Tweede Wereldoorlog een grote ontwikkeling door. Samengestelde voeders zijn in opkomst en veehouders gaan letten op de toevoeging van eiwit, vet, vitaminen en mineralen in de voeding. Een deel van De Tijd wordt ingericht om de benodigde vitaminen te produceren. Ook opent het bedrijf een proefboerderij om de producten op basis van eigen research te testen. Het onderzoek leidt in 1954 tot de uitvinding van een procédé om magere melkpoeder te verrijken met melkvreemde vetten. Het resultaat is een speciale fokmelk voor kalveren. Dit product wordt een groot succes en zet voor Wessanen de internationale ontwikkeling in. Een deel van oliefabriek De Tijd wordt omgebouwd tot kalvermelkfabriek, maar ook worden in de jaren zestig kalvermelkfabrieken geopend in België, Frankrijk. Italië en Spanje. De productie stijgt gestaag.

Ook van na de Tweede Wereldoorlog dateert de introductie van palmpitten als grondstof. Deze blijkt goed te verwerken; het verlies dat optreedt is kleiner dan bij andere grondstoffen. Kopra blijft in deze tijd echter de belangrijkste grondstof en levert naar verhouding de meeste olie op. Lijnzaad wordt van ondergeschikt belang en raapzaad, dat toch altijd al in kleinere hoeveelheden geperst werd, komt voor het laatst in de boeken voor in 1959.

1945-1970 Personeelsbeleid
Na de oorlog komt de productie weer langzaam op gang. De productiestijging heeft ook nadelen. In 1957 wordt alarm geslagen, omdat er een groot tekort aan personeel in oliefabriek De Tijd is. Men heeft zeker 35 man te weinig in dienst om de fabriek draaiende te kunnen houden. De persen zij daardoor onderbezet. Er wordt ook anders aangekeken tegen het werk in de oliefabriek, Het is zwaar werk. Veel personeelsleden weigeren nog langer dit werk te verrichten en kiezen voor de andere Wessanen fabrieken. Om aan het tekort een einde te maken, gaat Wessanen personeel werven in Italië, De eerste gastarbeiders worden gehuisvest in loodsen op het fabrieksterrein. Ook gaan personeelsfunctionarissen van Wessanen in de jaren zestig werknemers werven in Friesland en Groningen, Voor deze arbeiders worden speciale woningen ingericht. De zoektocht in het noorden van het land is echter geen groot succes. In 1962 volgt het werven van arbeiders in Spanje. De arbeiders verblijven dan inmiddels in verschillende pensions in de Zaanstreek. Het gaat in de jaren zeventig om ongeveer zeventig arbeiders.

Mededelingen voor het personeel worden in de fabriek in de jaren zeventig standaard in het Nederlands, Spaans en Italiaans afgedrukt. De gastarbeiders zijn trekarbeiders, die niet de intentie hebben om de rest van hun leven in Nederland te blijven. Ze werken op contracten van een jaar of een half jaar. Vaak keren ze in de rustige maanden terug naar Spanje en Italië. In 1969 doet Wessanen een onderzoek naar het werk in De Tijd. Op dat moment wordt er gewerkt met tien persen. Bij elke groep persen bevindt zich een vormmachine met daarboven een ketel met resp. koprameel en palmpittenmeel, en een knipmachine voor het knippen van de koek. De arbeiders werken daar in ploegen van twee man, namelijk een vormer/knipper en een insteker. De vormer legt de koeken op de transportband naar de knipmachine, de insteker haalt het meel uit de vormmachine en doet dat in de pers, Het gesjouw met koeken en meel is lichamelijk al belastend, maar wat het beroep extra zwaar maakt is de hoge temperatuur in de fabriek, nodig om te zorgen dat de olie op de juiste temperatuur blijft. In 1973 worden zes arbeiders uit de meelfabriek overgeplaatst naar de oliefabriek, Drie weigeren en worden direct ontslagen. Twee weigeren na een dag werken in de oliefabriek daar nog langer te blijven en krijgen ook ontslag. Later concludeert de leiding van de fabriek dat dit geen handige manier van opereren is geweest, daar men vijf kostbare werkkrachten kwijt is geraakt.

De ondernemingsraad, waarover Wessanen sinds 1957 beschikt, tekent protest aan. Een onderzoek wordt ingesteld naar het werk op De Tijd, waarbij wederom wordt geconcludeerd, dat dergelijke zware arbeid eigenlijk niet meer van deze tijd is. Of er daadwerkelijk maatregelen worden getroffen, blijkt niet duidelijk uit de archieven. Het is de directie van de oliesector van Wessanen in de jaren zeventig op dat moment echter allang duidelijk, dat het slaan van olie uit zaden in Nederland een aflopende zaak is.

1970-1975 Van olie slaan naar olie fractioneren
In de jaren zestig zit de ondememing, inmiddels Wessanens Koninklijke Fabrieken geheten, in een overgangsperiode. Het bedrijf is inmiddels aan de beurs genoteerd, maar de directie bestaat nog altijd grotendeels uit leden van de familie Laan. De heer Verspyk, de voorzitter van de directie, is een aangetrouwd lid van de Familie. Er zit nog een Laan in de directie en een neef van Verspyk. De andere drie leden van de directie zijn geen familieleden. Wessanen drijft in deze periode grotendeels op haar traditionele activiteiten: meel. olie, cacao en mengvoeder. Het enige nieuwe product dat er is bijgekomen, is de kalvermelk, die Wessanen in de jaren vijftig ontwikkeld heeft. In de oliefabriek wordt in de jaren zestig voornamelijk kopra tot kokosolie en veekoeken verwerkt. De kopra komt voor het grootste deel uit de Filippijnen en Indonesië. De ruwe olie wordt verkocht aan industrieën die ruwe olie verwerken, met name de margarine-industrie en de zeepindustrie.

Opvallend is, dat de handelsfunctie binnen de onderneming altijd een belangrijke plaats is blijven innemen, zij het minder belangrijk dan in de 19de eeuw. Nog altijd ziet de directie van Wessanen zich als koopman-fabrikant. Dat geldt in sterke mate voor de oliesector. Het is uitermate belangrijk om het goede moment af te wachten om de grondstof te kopen en het goede moment om het halfproduct dat in de fabriek gemaakt wordt, te verkopen. Alleen zo is het nog mogelijk de onderneming winstgevend te houden. Langzamerhand wordt de handelsfunctie steeds belangrijker, omdat de concurrentie op de markt steeds fellere vormen aanneemt. De oliezaad producerende landen gaan vaker de oliezaden zelf verwerken, met behulp van subsidies. Al in de jaren zestig is dan ook duidelijk, dat het slaan van oliehoudende zaden door Wessanen niet vol te houden is. Wat eerder is gebeurd met de lijnzaad, dreigt nu ook met de kopra te gebeuren: de grondstoffen leveranciers in de Filippijnen kunnen het zelf goedkoper doen. Palmpitten komen lange tijd voornamelijk uit West-Afrika; Nigeria, Kameroen, Angola, Guinee, Sierra Leone. Wessanen haalt kleine partijen palmpitten uit een groot aantal Afrikaanse landen. Er zijn op dat moment maar weinig landen die palmpitten verwerken tot palmpitolie en Wessanen wordt een specialist op dat gebied. Duidelijk is echter wel, dat ook deze specialisatie in de toekomst niet te handhaven zal zijn. De eerste industrieën in Afrika worden op poten gezet en ook in Maleisië begint de industrie, die daar later zeer grote vormen zal aannemen, op te komen.

Om te voorkomen dat De Tijd gesloten moet worden, werkt men opnieuw aan de ontwikkeling van een nieuw product. Daar bestaan al een tijd plannen voor. Al in 1962 is er in De Tijd een proef-opstelling met betrekking tot het gefractioneerd kristalliseren van palmpitvet in werking gesteld. Wie dit proces heeft uitgevonden, is niet meer te achterhalen. Feit is, dat in de jaren zestig langzamerhand in oliekringen bekend wordt, dat door palmpitvet te fractioneren een product gemaakt kan worden, en dat de fysische eigenschappen van cacaoboter nabootst, met name het smeltgedrag. Dat is zeer interessant, want cacaoboter is een dure grondstof, die de chocolade-industrie graag wil vervangen door een goedkopere variant. De ontwikkeling van een dergelijk product lijkt voor de olie-industrie van Wessanen de manier te zijn om uit de malaise te komen. Men stuit echter op een groot probleem.

Eind jaren twintig heeft Wessanen haar margarine-fabriek verkocht aan Van den Berg & Jurgens, dat inmiddels met het Britse lever is gefuseerd tot Unilever. Bij die verkoop is een contract afgesloten, waarbij Wessanen heeft beloofd, om nooit meer, waar ter wereld dan ook, olie te veredelen. De oliefabriek lijkt daardoor gedoemd te verdwijnen, want zij kan het in de concurrentie met oliezaden producerende landen niet meer bolwerken. Onderhandelingen met Unilever leveren in eerste instantie niets op. Een geluk voor Wessanen is, dat er op dat moment binnen de EEG aan regelgeving op dit gebied wordt gewerkt: men vind dat dit soort monopolies niet meer zouden mogen bestaan. Ook Unilever ziet in dat het contract met Wessanen waarschijnlijk onhoudbaar zal zijn en kiest eieren voor haar geld. Wessanen mag de olie verder gaan veredelen, maar belooft zich de komende vijf jaar niet bezig houden met de volgende stappen in dit proces, namelijk het raffineren en harden van oliën en vetten.

Wessanen cacao-oliesector
In diezelfde tijd neemt Wesaanen een belangrijke stap: Gerrit van Driel wordt aangetrokken als voorzitter van de directie. Hij is de eerste directievoorzitter, die geen deel uitmaakt van de familie Laan. Van Driel gaat voortvarend te werk binnen de onderneming, die in zijn ogen hard aan modernisering toe is. De verschillende afdelingen, die voor die tijd al een vorm van autonomie kenden, worden nu omgevormd tot zelfstandige business-units. Voor de oliefabriek betekent het, dat er een cacao-oliesector wordt gevormd, waarvan de olie een werkmaatschappij wordt. Daarnaast komen een mengvoedersector, een meelsector en een kunstmelksector tot stand. Binnen de cacao-oliesector wordt met name de oliefabriek grondig gesaneerd: de verwerking van lijnzaad en kopra wordt tot een kwart verminderd. Drie van de zes persen worden stilgelegd en de bezetting in de fabriek loopt terug van 250 naar 100 man. Van Driel gaat verder met de sanering van Wessanen. Hij wil af van de simpele basisproducten en meer hoogwaardige producten aanbieden. In de loop van de jaren zeventig worden levensmiddelenbedrijven in de VS aangekocht, evenals slachterijen en vleeshandel. De kalvermelkbedrijven worden in de tweede helft van de jaren zeventig verkocht. De slachterij, vleesverwerking, vleeshandel en cacaofabriek worden in de jaren tachtig stilgelegd of verkocht.

In de cacao-oliesector blijft men druk bezig met het onderzoek naar de mogelijkheden van cacaoboter vervangende vetten. Eind jaren zestig al is door Wessanen Olie een proefinstallatie gebouwd onder de codenaam AGO (Afdeling Geharde Oliën). Nadat met deze installatie uitgebreide proeven zijn gedaan, wordt begin jaren zeventig een fractioneringsbedrijf, ook wel vetperserij genaamd, gebouwd. Er wordt een plan opgesteld om in eerste instantie met vijf persen te starten voor de fractionering van palmpitvet. Zoveel mogelijk werknemers die hun werk in de olieslagerij kwijtraken, worden ingezet bij de nieuwe fractionering. In 1970 bezoekt een delegatie van de oliesector van Wessanen de Verenigde Staten om te kijken of er een afzetmarkt bestaat voor palmpitfractionaat. De grote chocolade-producenten in de VS blijken inderdaad geïnteresseerd zijn. De regelgeving is in Amerika op het gebied van cacaoboter minder streng. In Europa betekent een kleine bijmenging bij de cacaoboter in de jaren zeventig nog altijd, dat men het eindproduct geen chocolade meer mag noemen. Veel chocolade bedrijven zien wel potentie in het nieuwe product dat Wessanen aan het ontwikkelen is.

Men start in 1971 met de productie van de fractionaten. De nieuwe installatie voor producten bestemd voor fractionering wordt in gebruik genomen. Hiermee kan men palmpitvet splitsen in een hard deel (palmpitstearine) en een zacht deel. Het nieuwe product wordt op de markt geïntroduceerd. In eerste instantie is er maar één klant en staat de vetperserij meer stil dan dat hij loopt. Tot grote opluchting van de oliesector van Wessanen, slaat het product na enige tijd toch aan en moet de productie worden opgevoerd, om aan de vraag te kunnen voldoen. Ook wordt in De Tijd nog altijd palmpitten geslagen. Het palmpitvet daaruit is vaak de grondstof voor het fractioneringsbedrijf.

Een korte tijd lijkt het erop, dat de oliefabriek ook op een andere manier gered kan worden. In 1971 daalt de prijs van palmpitten enorm. Ze worden zo goedkoop, dat het voor de oliefabriek rendabel wordt om minder olie uit de zaden te slaan, en het grootste deel door middel van wringen te verwerken tot vetten voor diervoeder. Het resultaat is UPA vet. UPA vet bestaat voor 50% uit gemalen 1e klas palmpitten en voor 50% uit gemalen mais. Het wordt toegevoegd aan mengvoeder voor varkens en kippen. UPA staat voor Unie Plantaardig Vet of Unie Palmpit Vet. Wessanen heeft vanwege haar mengvoederfabriek een goede positie binnen de agrarische wereld en de orders stromen binnen.

Er blijkt een grote vraag naar het product te zijn, omdat er geen afvalstoffen van bespuitingsmiddelen (HBC) in voorkomen, waartegen juist in deze tijd strengere regelgeving tot stand komt. Bovendien zijn de resultaten van voerproeven op de proefboerderij van Wessanen erg goed; de kwaliteit van het spek en het vlees gaan er op vooruit. De oliefabriek maakt overuren om de vraag bij te kunnen houden en men zet de wringers, die al enkele jaren stil staan, weer in werking. Het succes duurt slechts een jaar; zodra de prijzen van de palmpitten weer stijgen, stapt de mengvoederindustrie weer over op afvalvet. In 1975 wordt de productie van ruwe olie aan De Tijd geheel stopgezet, waardoor een groep van ongeveer vijftig Spaanse en Italiaanse contractarbeiders overbodig wordt.

Ook de ontwikkelingen in de veredelingsindustrie verlopen zeer snel. Begin jaren zeventig begint Maleisië haar eigen palmpitolie industrie te ontwikkelen. Het begint met palmpitvet, maar al snel gaat men er in Maleisië toe over, het palmpitvet te fractioneren. De oliesector van Wessanen Olie ziet die ontwikkeling aankomen en Wessanen besluit te proberen haar halfproducten verder te veredelen met behulp van raffineren en harden. In 1972 verkoopt Wessanen een halffabricaat voor een cacao-botervervanger op basis van gefractioneerd palmpitvet. Het bedrijf levert dit product aan enkele grote klanten in Europa en Amerika. Men blijft zich echter kwetsbaar voelen en wil een hoogwaardiger product met meer toegevoegde waarde maken, om op die manier de concurrentie voor te blijven. Liefst produceert men het speciaalvet geheel zelf, maar dat zou betekenen, dat men het halffabrikaat moet gaan raffineren en harden.

De vijf-jarige termijn die Unilever heeft bedongen, loopt in 1976 af en kennis om zelf te raffineren en te harden heeft Wessanen op dat moment niet. In het Belgische Oleofina vindt het bedrijf een partner. Oleofina is een kleine onderdeel van het grote bedrijf Petrofina en beschikt over raffinage- en hardingscapaciteit. Oleofina kan Europese klanten bedienen, terwijl Wessanen de klanten buiten Europa blijft bedienen. Het wordt geen succes. Oleofina heeft binnen Petrofina weinig prioriteit en bij Wessanen Olie krijgt men sterk de indruk, dat Petrofina op korte termijn met het bedrijfje wil stoppen. Daarnaast past de verticale bedrijfsstructuur van Oleofina niet bij de horizontale structuur van Wessanen. Dat leidt tot botsingen. De samenwerking wordt verbroken en men gaat op zoek naar een andere kandidaat. Al snel valt het oog op de Noordhollandse Margarine Fabriek (Nomafa), een bedrijf dat eveneens in de Zaanstreek actief is en slechts een dorp verderop aan de Zaan gevestigd is.

1884-1930 Handelsmaatschappij De Kroon
Ook de Noordhollandse Margarinefabriek begint als een handelsmaatschappij. In 1884 richt Gerbrand Vis een handelsfirma in zuivelproducten op in het toen nieuw gebouwde pakhuis Kampen, ten noorden van de Zaandijker sluis aan de Lagedijk. Het Zaanse geslacht Vis heeft dan al een lange traditie in de handel en de windmolenindustrie. In 1903 wordt de handelsmaatschappij omgezet in NV Zuivelmaatschappij De Kroon v/h Gerbrand Vis Hz. De maatschappij houdt zich vooral bezig met het leveren van roomboter aan de verwerkende nijverheid in Nederland. Daarnaast wordt ook kaas verhandeld. Bijzondere aandacht gaat uit naar de export naar ‘de Tropen’. Geregeld worden Edammer kazen, luchtdicht verpakt in ronde blikken onder de naam Kaaswaag, geëxporteerd naar de Tropen, waarmee men vermoedelijk met name de Nederlandse koloniën bedoelt. Men doet met de kazen vaak mee aan landbouwwedstrijden en ontvangt daarvoor oorkondes, waarvan er enkele bewaard zijn gebleven. Ergens rond deze tijd neemt Vis de NV Zuivelindustrie v/h W. Lebret te Dordrecht over. Deze heeft als voornaamste afzetgebied de provincie Zeeland.

In 1915 geeft De Kroon een prospectus uit voor de koop van aandelen, Het maatschappelijk kapitaal van het bedrijf bedraagt dan 200.000,- gulden waarvan 152.500,- gulden is geplaatst en volgestort. De firma bezit, naast het kantoorgebouwen de pakhuizen te Zaandijk, inmiddels stoomzuivelfabrieken De Kroon te Heerhugowaard, De Eendracht te Koedijk en Wilhelmina te Bergen (NH). In 1917 neemt Gerbrand Vis Gz, de zoon van Vis Hz, het bedrijf over. In de Eerste Wereldoorlog wordt De Kroon door de regering opgedragen de verplichte levering van kaas aan Engeland op zich te nemen, in samenwerking met een Engels bedrijf. Ook wordt er een tweede kaaspakhuis bijgebouwd. De Kroon handelt niet alleen in Edammer kazen, maar ook in ‘Gouda’s, Commissies en Middelbaren’.

Gerben Wijnja plaatste deze foto in de facebookgroep groep Zaanse plaatjes

1930-1945 De Noordhollandse Margarinefabriek
In 1930 wordt de N.V. Noord-Hollandsche Margarinefabriek opgericht met een kapitaal van 50.000,- gulden. Van den Bergh & Jurgens, die net de margarinefabriek van Wessanen hebben overgenomen, reageren enigszins zuur; zij vermoeden dat deze fabriek niet geheel onafhankelijk is en in ieder geval ex-werknemers van Wessanen in dienst heeft genomen. Hiervan is echter geen bewijs terug te vinden. Ook zijn er voor zover bekend geen pogingen gedaan door Van den Bergh & Jurgens om alsnog ook de Noordhollandsche Margarine Fabriek over te nemen. Het margarinebedrijf uit Oss heeft op dat moment belangrijkere zaken aan het hoofd; men zit midden in de fusiebesprekingen met Lever, waar in 1930 het voor die tijd enorme bedrijf Unilever uit voortkomt. Wel is bekend, dat de margarinefabriek in eerste instantie gebruik maakt van tweedehands machines. Die heeft Vis echter in het buitenland aangeschaft en deze komen dus ook niet van Wessanen. Al vrij snel blijken deze machines over onvoldoende capaciteit te beschikken en moeten er nieuwe worden aangeschaft. Het aanvankelijke doel van Vis is om ongeveer vijf ton margarine per jaar te produceren. In 1930 produceert de fabriek echter al 13.000 kg margarine. De fabriek produceert in eerste instantie margarine voor de consumentenmarkt. De merken ‘Amica’ en ‘Amica-melange’ krijgen een vrij grote bekendheid in Nederland in de jaren dertig.

Het blijkt een goede tijd te zijn voor de nieuwe margarinifabriek: door de economische crisis, die op dat moment een groot deel van de wereld in zijn greep heeft, neemt de koopkracht van de Nederlandse bevolking af en stappen veel mensen over van roomboter naar de goedkopere margarine. Het gaat echter op den duur zo slecht met de veehouderij, dat de overheid in 1932 een menggebod uitvaardigt. In de eerste plaats gaat men over tot de beperking van de totale margarineproductie van Nederland met bijna 20%, tot 1050 ton per week. Ook komt een zogenaamde ‘magarineconventie’ tot stand, om een prijzenoorlog tussen de margarinefabrikanten te voorkomen. Ongeveer twintig fabrikanten worden lid. De conventie verdeelt vervolgens de productie onderling. De Noordhollandse Margarinefabriek krijgt een quotum van 3% toegewezen. Ter vergelijking: Van den Bergh & Jurgens krijgen een quotum van 73,6 % toegewezen. De andere fabrieken hebben quota die vergelijkbaar zijn met de Noordhollandse Margarinefabriek. De overheid verplicht daarnaast de fabrikanten om 25 tot 40% roomboter door de margarine te mengen. De ‘Amica’ bestaat uit geraffineerde cocos-, palmpit-, soja-, en pinda-oliën. Daarnaast wordt er aangezuurde melk doorgemengd. Die aangezuurde melk is overigens afkomstig van de eigen boerderij, waarover de Kroon beschikt. Amica Melange wordt gemaakt volgens de zelfde receptuur, maar dan met bijmenging van roomboter.

Al snel ziet men in, dat grotere winsten gehaald kunnen worden op de markt van de bakkerijen, waar de concurrentie nog niet zo fel is als op de consumentenmarkt. In 1933 wordt de werkmaatschappij NV. Fricola opgericht, die de verkoop van bakkersvetten en margarines moet stroomlijnen. Door Fricola worden de volgende producten op de markt gebracht: Weka, een zacht bakkersvet; de korstvetten Krosta en Kosmo; het rund-, bak- en braadvet Fricola en een slaolie, merk Fricola. Men beschikt in die tijd over één auto, waarmee de bestellingen naar de afnemers, meest bakkerijen, worden gebracht In 1939 komt Gerbrand Vis III in de zaak als onderdirecteur. Ook wordt dat jaar besloten tot uitbreiding van de raffinage-afdeling. Er wordt een speciale blekerij gebouwd voor vetten en oliën, die vervolgens geleverd kunnen worden aan de zeepindustrie. In 1939 heeft het bedrijf 100 man in dienst en vijf vertegenwoordigers, die de producten door heel Nederland aan de man brengen. In de Tweede Wereldoorlog komt het bedrijf onder controle van de overheid. Net als Wessanen krijgt men te maken met een gebrek aan grondstoffen; er ontstaat een grote vetschaarste. Ook de margarine komt op de bon. De overheid stelt maximumprijzen voor margarine in, om te voorkomen dat de kosten voor het levensonderhoud al te veel stijgen. Bij de Noordhollandse Margarinefabriek kan men af en toe nog iets produceren, maar het bedrijf staat ook maandenlang stil.

Brief uit 1948 aan het personeel

Nomafo na 1945
Na 1945 wordt de productie snel weer opgepakt. Het vettentekort is echter niet zomaar opgelost en de margarine blijft dan ook tot 1949 op de bon. De grondstoffentoewijzing verloopt volgens de quota die voor de oorlog zijn vastgesteld. Vanwege de bevrijding heet het merk ‘Amica’ voortaan ‘Libra’. Ook introduceert men aan het begin van de jaren vijftig een chocoladesmeersel voor op de boterham. Dit wordt echter geen groot succes en in 1955 wordt het product al weer uit de handel genomen.

Men voert de productie op; in 1955 wordt inmiddels 52.000 kg aan margarine alleen al geproduceerd. In de jaren vijftig stopt het bedrijf met de kaashandel. Men heeft het vermoeden dat een bacterie in de kaas verzeping in de margarine veroorzaakt. Het is een ramp als dat gebeurt, want de naar zeep smakende margarine kan niet meer verkocht worden. In de jaren vijftig maakt Nomafa de overstap van de ambachtelijke bakkerijen naar de bakkerij-industrie, die sterk in opkomst is en steeds meer bakkers wegconcurreert. De geleverde partijen worden groter en gaan steeds vaker in bulk in plaats van in dozen. Met de toename van de welvaart stijgt ook de vraag naar nieuwe, meer luxe levensmiddelen. In de jaren zestig winnen snacks als frites en zoutjes aan populariteit. Nomafa springt daarop in en gaat frituurvet in blokken leveren aan snackbars en bulkvet aan de chips-industrie. Terwijl de omzet groeit, blijft de personeelsbezetting ongeveer gelijk. In 1962 heeft men 92 personeelsleden in dienst, in 1973 zijn dat er nog altijd 92.

Om de aankoop van grondstoffen te stroomlijnen, wordt in 1968 de Nomafa Grondstoffen NV opgericht, een werkmaatschappij die zich uitsluitend bezig houdt met de inkoop van grondstoffen.

Net als bij Wessanen zit daarin een belangrijke handelsfunctie; de grondstoffen moeten op het juiste moment worden aangekocht, als de prijzen laag zijn. Niet alle grondstoffen worden daadwerkelijk gebruikt voor de productie: soms worden grondstoffen weer verhandeld als de prijzen stijgen. Eind jaren zestig stijgt de export van Nomafa. Margarine wordt nauwelijks geëxporteerd, maar de bakkersvetten en frituurvetten wel, met name naar Duitsland, België en Frankrijk. De productie blijft stijgen: in 1962 wordt 7.752.000 kg geproduceerd, in 1973 is dat 17.757.000 kg. In de jaren 70 gaat men zich volledig richten op de industrie. Het enige consumentenproduct dat overblijft is Vegana, dat geleverd wordt aan reformwinkels.

Het is interessant om te zien, hoe het bedrijf inspeelt op de markt, terwijl men in het geheel niet over een professionele marketing-afdeling beschikt. Toch voelen Vis en zijn naaste medewerkers de markt wel degelijk aan. In de jaren zestig, wanneer er een enorme behoefte bestaat aan lang houdbaar brood, gaat Nomafa een samenwerkingsverband aan met Heino Krause, dat de naam Heinoma NV draagt. Heino produceert broodverbeteraars en halfproducten voor de ijsbereiding, naar receptuur en met grondstoffen van Nomafa. Heino beschikt dan weer over melk. Als in de jaren zeventig de hang naar gezonde voeding sterker wordt en de protesten tegen het uitgebreide gebruik van broodverbeteraars luider worden, komt Nomafa op de markt met Vegana. Overigens heeft de kwaliteit van dit natuurlijke product altijd wel ter discussie gestaan. Bij tests in de ‘professionele proefbakkerij’ van Nomafa – de keuken van mevrouw Vis, die eerst zelf alle producten uitprobeert – blijkt, dat Vegana enorm spettert. Toch wordt het in de reformwinkels goed verkocht. Halverwege de jaren zeventig heeft Nomafa een goede positie; samen met Unilever en Remia is zij de grootste leverancier van vetten aan de bakkerij-, snack- en frites-industrie in Nederland. Het probleem is, dat men in de fabriek aan de top van de capaciteiten zit. Een hogere omzet kan met de bestaande installatie niet gehaald worden.

Eigenlijk moet er een nieuwe raffinaderij gebouwd worden, maar dat zou een bijzonder grote investering vergen. Sinds 1973 heeft Nomafa er een grote klant bijgekregen: Wessanen laat een deel van het door haar geperste palmpitvet, raffineren bij Nomafa. Daarna wordt dat geraffineerde vet weer verwerkt in de kalvermelkindustrie van Wessanen. Wanneer Wessanen Olie in 1974 aangeeft, dat zij de samenwerking met Nomafa graag zou willen intensiveren, reageert de heer Vis geïnteresseerd. De onderhandelingen worden door Wessanen, dat het bedrijf het liefst wil overnemen, zeer voorzichtig aangepakt. De samenwerking met Oleofina komt niet echt van de grond en een samenwerking met – uitmondend in een overname van – Nomafa lijkt voor Wessanen Olie een zeer welkom alternatief. De twee bedrijven blijken veel aan elkaar te hebben. Na een aantal gesprekken tussen Vis en zijn medewerkers en de directie van Wessanen Olie, komt men tot een overeenkomst.

1974-1977 Friwesco
Tijdens de gesprekken tussen WessanenOlie en Nomafa komt al snel liet idee van een joint-venture naar voren. De samenwerking is voor beiden van stratetgisch belang. Voor Nomafa heeft de joint-venture tot gevolg, dat men de productiecapaciteit fors kan uitbreiden door een investering van enkele miljoenen guldens. De oude Raffinaderij wordt vervangen door een nieuwe, volautomatische raffinaderij (Raffi III). Voor Wessanen Olie heeft het als voordeel dat het bedrijf niet zelf een raffinage- en hardings-afdeling hoeft op te zetten en gebruik kan maken van de bij Nomafa aanwezige kennis. Zij kan daardoor snel verdergaan met de ontwikkeling van nieuwe producten. Nomafa en Wessanen Olie richten samen de onderneming Friwesco C.V. op. De directie van Nomafa laat in een medewerkersperiodiek aan het personeel weten, dat er geen sprake is van verlies van zelfstandigheid van de fabriek.

In 1975 wordt een werkgroep opgericht, door medewerkers van Wessanen en Nomafa, die onderzoek gaat doen naar de mogelijkheden van alternatieve voor cacaoboter in de chocolade industrie. Men heeft veel baat bij de kennis die Wessanen op het gebied van cacao en cacaoboter al in huis heeft via de eigen cacaofabriek De Moriaan. Men slaagt erin de fysieke eigenschappen van palmpitvetstearine met behulp van raffineren en harden op zo’n manier aan te passen, dat een product ontstaat dat cacaoboter volledig kan vervangen. De samenwerking tussen Wessanen Olie en Nomafa verloopt zeer goed; de bedrijven kennen geen overlap en vullen elkaar uitstekend aan. Daardoor ontstaat echter al snel een wederzijdse afhankelijkheid en de bestuursvorm wordt steeds complexer. Daarnaast kennen de bedrijven een zeer van elkaar verschillende structuur. Wessanen Olie is een groot bedrijf met een professionele organisatie. Nomafa is een echt familiebedrijf. Dat uit zich in een minder doorzichtige bedrijfsorganisatie; niet alles wordt even helder gerapporteerd, maar men kent wel een grote onderlinge loyaliteit. Kantoorpersoneel springt bij grote drukte bijvoorbeeld in op de inpakafdeling.

Een belangrijk kenmerk van Nomafa is, dat het bedrijfskapitaal ook het familiekapitaal van de familie Vis is. De familie is dus op een zeer directe manier verbonden met het bedrijf. De zoon van Gerbrand Vis kan zich nog altijd levendig de discussies aan de eettafel in huize Vis herinneren, over nieuwe producten en hun kansen op de markt. Een dergelijke constructie, waarbij familiekapitaal rechtstreeks met een bedrijf verbonden is, wordt in de jaren zeventig steeds zeldzamer. Veel Zaanse familiebedrijven worden in deze tijd opgekocht. Ook Wessanen heeft inmiddels geen leden van de familie Laan meer in de directie en is volledig geprofessionaliseerd. Directeur Vis ziet wel in, dat zijn kleine bedrijf in de toekomst weinig kans heeft zelfstandig te kunnen blijven voortbestaan. Bij Wessanen Olie heeft hij de zekerheid, dat zijn bedrijf in ieder geval zal blijven functioneren en niet zal worden gesloten. Dat risico is bij overname door een buitenlandse multinational niet denkbeeldig. Hoofdstuk 3In 1976 gaat hij akkoord met een volledige overname van Nomafa door Wessanen.

Donderdag 29 november 1979 hing bij Friwessa de vlag uit naar aanleiding van het heuglijk feit, dat de eerste paal voor de nieuwbouw werd geslagen. In 1978 wordt Friwessa opgericht. Dit wordt de nieuwe werkmaatschappij van Nomafa BV in Zaandijk en Wessanen Oliefabrieken BV in Wormerveer.

Hiermee is het proces van samenvoeging van de twee bedrijven voltooid. De nieuwe onderneming richt zich vooral op het ontwikkelen van nieuwe producten, waartoe de cacaobotervervangers behoren; de zogenaamde speciaalvetten. Daarnaast probeert Friwessa deze producten internationaal aan de man te brengen. De productie activiteiten blijven gescheiden; in Wormerveer wordt er gefractioneerd en in Zaandijk worden de eindproducten gemaakt door de fractionaten te raffineren, te harden, te mengen en te verpakken. De ontwikkeling verloopt voorspoedig en met de productenlijn ‘cacaobotervervangende’ vetten ten behoeve van de chocolade en zoetwaren industrie gaat het bedrijf in nieuwe fase in.

In eerste instantie zijn de nieuwe producten gemaakt op basis van Lanrische vetten zoals palmpitvet, palmpitstearine, palmpitoliën en kokosolie. Later wordt ook een productenlijn ontwikkeld op basis van niet-laurische vetten. Voorbeelden van dergelijke vetten zijn palmolie, raapzaadolie en sojaolie. De belangrijkste en meest winstgevende producten zijn de zogenaamde Wesco’s. Daarnaast ontwikkelt men een breed assortiment speciaalvetten, met de productnamen Witedel, Frivet, Ivoranova en Cessanova. Tevens worden margarines en bakkersvetten geproduceerd voor de industriële bakkerij onder de merknamen Markanto en Tirosa en Eureka. Voor de snackindustrie zijn het de Accento frituurvetten. Daarbij maakt men nog altijd consumentenmargarines voor de reformwinkels, waaronder Vegana, Wessanen Reform en Kokkerel.

De palmolie-industrie in Maleisië en later ook in Indonesië ontwikkelt zich inmiddels verder. Eerder is gememoreerd dat men daar in de jaren zestig begint met het persen van palmpitten. Die geschiedenis herhaalt zich nu met het raffineren van plantaardige ruwe oliën. Een logische ontwikkeling, omdat ook in die landen de economische vooruitgang alleen kan plaatsvinden als men in het land zelf een meerwaarde weet toe te voegen aan grondstoffen, in plaats van deze uitsluitend te exporteren. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor de positie van Friwessa, maar biedt ook een kans om zich verder te ontwikkelen als internationale producent van oliën en vetten. Daarom besluit Friwessa te onderzoeken of het mogelijk is om zelf een raffinaderij in Maleisië op te zetten Er wordt een joint-venture opgezet met enkele andere partners.

De eerste is Dunlop Plantations, die de grondstoffen levert. Een tweede belangrijke partner is het Maleisische Tab-Timuran, dat zorg draagt voor lokale financiering. In de derde plaats blijkt ook Tabung Haji, het Maleisische pelgrimfonds, geïnteresseerd als financier. De plannen zijn in een zeer vergevorderd stadium, wanneer op het laatste moment wordt besloten er toch maar vanaf te zien. In de eerste plaats wordt de politieke situatie minder vriendelijk voor, Westerse investeerders. De Maleisische regering houdt steeds strenger vast aan haar Islamitische opvattingen. Daarnaast is er ook economische onzekerheid: de belangstelling voor fractioneren in Maleisië is zeer groot en men vreest het ontstaan van overcapaciteit aan olieraffinaderijen.

Ondanks de mislukte poging tot het opzetten van een fabriek in Maleisië, zet de internationalisering van Friwessa wel degelijk door. Om de nieuwe producten op de wereldmarkt aan de man te kunnen brengen, wordt er geïnvesteerd in een internationaal georiënteerde verkoop- en marketingorganisatie. Ook wordt de zgn. ‘Chemische functie’ uitgebreid. Dit laatste is van belang, omdat men kennis in eigen huis wil krijgen, zodat men afnemers beter kan adviseren over de wijze waarop zij producten van Friwessa kunnen gebruiken.

Voor de Noord-Amerikaanse markt wordt een sales office opgezet met de oprichting van Friwessa lnc. in New Jersey. Men gaat een samenwerkingsverband aan met een plaatselijke raffinaderij, CPC en later met C&T, waar het fractionaat naar toe wordt verscheept vanuit Wormerveer. Vervolgens produceert CPC het eindproduct en levert het aan Amerikaanse chocolade industrie. Deze samenwerking is zeer succesvol en Friwessa ontwikkelt zich tot marktleider voor CBS producten (Cacao Boter Substituten) in Noord-Amerika. Naast Europa en Noord-Amerika worden successievelijk andere delen van de wereldmarkt geopend; het Midden Oosten, Afrika, Zuidoost-Azië (inclusief Australië) en Zuid-Amerika. Voor Oost-Europa en Rusland blijven de mogelijkheden beperkt door de aanwezigheid van enkele concurrenten, waaronder het Zweedse Karlshamns.

Friwessa beleeft begin jaren tachtig topjaren en er wordt geïnvesteerd in een ‘proeffabriek’ voor product- en applicatie ontwikkeling. In 1980 wordt een tweede fractionerings installatie voor palmpitvet gebouwd, die draait op een nieuw systeem, het zogenaamde ‘Lipofrac systeem’ van Alfa laval. Deze tweede installatie draait enkele jaren tot tevredenheid, maar vanwege de opkomende concurrentie vanuit Maleisië. wordt deze installatie halverwege de jaren tachtig weer stilgelegd. Het betere rendement van de oude vetperserij maakt, dat aan deze productiewijze de voorkeur wordt gegeven. Voorts wordt er in Zaandijk een modern volautomatisch magazijn gebouwd voor verpakte eindproducten. In 1982 wordt het eerste Friwessa International Specialty Fats Seminar gehouden, wat aangeeft dat het bedrijf inmiddels een wereldwijde positie heeft als leverancier van speciaalvetten.

1985 is het succesvolste jaar ooit voor Friwessa. De onderneming is uitgegroeid tot het vlaggeschip van Wessanen. Friwessa neemt dat jaar een derde van de winst van Wessanen voor haar rekening. De meeste producten worden afgezet bij chocoladefabrikanten in Amerika, Noord-Europa en het Midden-Oosten. Na dat jaar komt het bedrijf echter in grote problemen. De grondstoffenprijs keldert tot de helft van het oude niveau. Daarnaast worden de Maleisiërs actief op het gebied van de cacaobotervervangers. Zij bieden dezelfde producten aan tegen een veel lagere prijs dan Friwessa. Met name de afnemers in het Midden-Oosten weigeren daarom eerder aangegane overeenkomsten te honoreren. Daarnaast heeft Friwessa te kampen met interne organisatorische problemen, omdat haar kantoor is verhuisd naar Zaandam. Dat blijkt interne frictie teweeg te brengen, die pas wordt opgelost als er een nieuw kantoor wordt gebouwd naast de fabriek te Zaandijk. Friwessa klimt weer redelijk uit het dal, wanneer de grondstoffenprijzen weer stijgen. De concurrentie blijft echter bijzonder sterk.

Om deze wereldwijde positie ook op langere termijn te behouden en zelfs verder te versterken ontstaat er behoefte ook in Zuidoost-Azië een eigen productie locatie te hebben. Deze noodzaak wordt versterkt door de hierboven genoemde opkomende concurrentie vanuit Maleisië en Indonesië. De grondstoffen-leveranciers kunnen produceren tegen lagere kosten. Bovendien stimuleert de overheid de lokale industrie met behulp van exportsubsidies, wat deze in staat stelt om zeer concurrerend te kunnen aanbieden. Ook begint men in Maleisië met het zelf fractioneren van palmpitvet, wat weer een volgende stap is in de steeds professioneler opererende olie-industrie aldaar. De directie van Friwessa besluit daarom opnieuw een plan te ontwikkelen voor een vestiging in Maleisië. Inmiddels is de economische en politieke situatie in Maleisië stabieler geworden.

Buitenlandse investeerders worden aangemoedigd te investeren in Maleisië middels het aanbieden van aantrekkelijke belastingvoordelen en investeringssubsidies. De opzet van de nieuwe productie locatie moet zodanig worden, dat alle benodigde faciliteiten voor het maken van eindproducten aanwezig zijn. Dat wil zeggen dat er gefractioneerd, gehard, geraffineerd, gemengd en verpakt moet kunnen worden. Vanuit deze locatie wil men naast de Zuidoost-Aziatische markten, ook de export naar de andere gebieden buiten Europa laten plaatsvinden. De consequentie voor Zaandijk en Wormerveer zou wel zijn dat de fractionering in Wormerveer gesloten zou worden en dat de weggevallen afzet in Zaandijk opgevuld zou moeten worden met nieuwe speciaalvetten met name op basis van zogenaamde niet-laurische oliesoorten.

In 1989 wordt het investeringsplan voorgelegd aan de Raad van Bestuur van Wessanen die zich inmiddels aall het heroriënterenl is op de Wessanen-strategie. De nieuwe koers van Wessanen betekent, dat men zich wil concentreren op producten voor consumenten in plaats van op halffabrikaten. Dit betekent dat Friwessa niet meer past in de kernactiviteiten van Wessanen en een dergelijke grote investering in Maleisië zou ten koste gaan van andere mogelijkheden op het gebied van de gewenste consumentenproducten. De directie van Friwessa wordt gevraagd alternatieven te onderzoeken waarbij aansluiting bij een andere onderneming tot de mogelijkheden behoort. Na een korte periode van verkenning komt de directie van Friwessa tot de conclusie dat aansluiting bij het Zweedse Karlshamns de optie is waarbij continuiteit van de onderneming het beste lijkt te zijn gewaarborgd. De activiteiten van beide bedrijven lijken goed op elkaar aan te sluiten en de overname van Friwessa past in de expansie strategie van Karlshamns. Het plan om in Maleisië te investeren wordt in de ijskast gezet en in 1990 wordt Friwessa BV afgesplitst van Wessanen om verder te gaan met Karlshamns.

De historie van Karlshamns begint in 1909, wanneer men in Vanersborg in Zweden een margarinefabriek start. Tien jaar later wordt er een oliefabriek gevestigd. Karlshamn is een klein havenstadje aan de Baltische zee in het zuidoosten van Zweden. In 1932 wordt dit bedrijf, wat inmiddels Karlshamns AB Oljefabriker heet, overgenomen door KF, een Zweedse consumentencoöperatie. Vervolgens worden grote investeringen gedaan, onder andere in de bouw van enorme silo’s voor de opslag van raapzaad. Het verbouwen van raapzaad is op dat moment een belangrijke landbouw activiteit in het zuiden van Zweden, waarvoor ook een olie-extractiefabriek wordt gebouwd voor het extraheren van raapzaadolie. Deze extractiefabriek is eerst het eigendom van enkele tientallen verschillende Zweedse margarine fabrieken, later wordt deze fabriek het volledige eigendom van Karlshamns AB. In 1972 verkrijgt Karlshamns de licentie voor het fractioneren van olie met behulp van oplosmiddelentechnologie. Hiermee betreedt men een nieuwe markt, waar nog maar enkele concurrenten op actief zijn.

In 1986 begint Karlshamlls aan haar expansiestrategie, gericht op internationalisatie. Deze strategie is gebaseerd op de toekomstige marktontwikkeling van globalisering en concentratie van afnemers. Klanten zullen, middels samenvoeging van bestaande lokale bedrijven, wereldwijde concerns worden en leveranciers moeten in staat zijn vanuit hun verschillende vestigingen aan deze concerns te leveren. Karlshamns begint wereldwijd oliefabrieken over te nemen; in 1986 Chambers & Fargus PLC in Engeland, in 1988 Capital City Inc. in de USA en tenslotte in 1990 Friwessa BV.

Na de periode van overnames en expansie begint een proces van integratie en rationalisatie. In 1994 besluit de eigenaar van Karlshamns AB de activiteiten die niet met consumentenproducten te maken hebben, af te stoten, wat voor Karlshamns uiteindelijk resulteert in een beursgang. Sinds 1997 is Karlshamns AB genoteerd aan de aandelenbeurs in Stockholm.

Het integratieproces van Friwessa met de overige onderdelen van de Karishamns groep voltrekt zich langs verschillende wegen. De activiteiten in de USA worden samengevoegd met Karlshamns USA (het voormalige Capital City) en de Sales Marketing organisatie voor de Amerikaanse markt, Friwessa Inc. wordt opgeheven. Voor het overige deel van de wereldmarkt komt tussen de verschillende Karlshamns-vestigingen een geografische verdeling tot stand. In 1991 wordt de naam Friwessa BV veranderd in Karlshamns BV.

Inmiddels ontwikkelt de industrie zich verder en om aan eisen van de afnemers te kunnen blijven voldoen zijn er grote veranderingen nodig op het gebied van kwaliteit en hygiëne. Ook milieuwetgeving en zorg voor de woonomgeving waarin het bedrijf in Zaandijk is gevestigd, maken aanpassingen van het fabriekscomplex noodzakelijk. Wessanen heeft, na het besluit van eind tachtiger jaren besluit dat halffabrikaten niet meer tot de kernactiviteit behoren, de investeringen op een laag pitje gezet.

Nieuwe inzichten op het gebied van voedsel en gezondheid en de beschikbaarheid van nieuwe oliesoorten met bijzondere eigenschappen, bieden nieuwe kansen voor Karlshamns als speciaalvettenleverancier. Beide ontwikkelingen, zowel van productie-technische als van voedings-technologische aard, brengen de noodzaak nieuwe keuzes te maken voor de toekomst van het Zaanse bedrijf.

Nadat het management van Karlshamns BV een nieuw strategisch plan heeft uitgewerkt, gericht, op continuïteit en duurzame winstgevendheid, wordt in 1997 door de directie van Karlshamns AB in Zweden, besloten om een grondige renovatie en vernieuwing door te voeren van het fabriekscomplex in Zaandijk. Het plan behelst daarnaast de strategische keuzes om het bedrijf volledig te concentreren op hoogwaardige speciaalvetten en de basis bewerkingen van ruwe oliesoorten zoveel mogelijk te beperken. Commoditie- en margarine-activiteiten worden beëindigd terwijl nieuwe, hoogwaardige, producten aan het assortiment worden toegevoegd. Tevens wordt de organisatie kwalitatief versterkt en als gevolg van beëindiging van een aantal basisactiviteiten en het doorvoeren van een hoge mate van procesautomatisering, wordt het totale personeelsbestand teruggebracht tot ca. 85 medewerkers, ongeveer 1/3 van het aantal van wat er in 1990 er nog werkzaam is. Andere marktsegmenten binnen de voedingsmiddelenindustrie worden ontwikkeld. Steeds doet men dat door kennis van oliën en vetten over te dragen aan de afnemers en hen te ondersteunen bij product- en proces ontwikkeling.