Historische Vereniging Koog-Zaandijk

IJsvermaak

Als het erf van het ouderlijk huis aan het Zaandijker Wijd ligt en als vóór het huis de wegsloot is, dan is het logisch dat in de winter, bij strenge vorst, dat een deel van je jongensbestaan uitmaakt.

Het oude herenhuis waarin vader’s slagerij was gevestigd had een stenen voorpui. Maar verder was de opbouw van hout, wat tot gevolg had dat in de winter als het begon te vriezen -of als zoals dat werd genoemd ‘het grondijs begon te lopen’ bij harde noordoosten wind- mijn moeder, ondanks alle pogingen de huiskamer niet warm kon krijgen. Doordat in de loop van meer dan 100 jaar de houten buitenwand nogal wat kieren had gekregen, waardoor de koude wind vrijspel had om de kamer in de te komen. Ook op de zolder waar ik sliep, voelde je de koude Noord-Ooster op je hoofd. Maar gelukkig was er ook nog een bedstee die, wonderlijk genoeg, tochtvrij was. Daar lag je dan, met een extra deken en een warme stenen kruik, die om verbranden te voorkomen in een kruikezak zat. Heerlijk ‘kroel’, in afwachting van de dingen die zouden komen, namelijk het ijs op de Zaan en op de sloten in het Westzijderveld.

Al op jonge leeftijd, ik denk dat ik zo’n jaar of vier zal zijn geweest, werd ik achter de slee, met daarop een 25 kilo gewicht voor de steun, op het ijs gezet. Vader hield je vast om vallen te voorkomen en verder, als het een beetje ging, loest je je iaar zien te redden, “Want”, zei mijn vader: “schaatsenrijden zonder vallen bestaat niet. “En daar kon ik het dan alvast lee doen. Het eerste begin was op de wegsloot en de Bakkerspadsloot voor ons huis, zodat mijn vader vanuit de winkel een oogje in het zeil kon houden. Of ik veel ben gevallen, weet ik niet meer, maar wel dat ik met half bevroren knuistjes, ondanks de wollen wantjes, huilend mijn moeder opzocht om weer bij te komen!

Mijn eerste paar schaatsen, natuurlijk kinderschaatsjes, doorlopertjes, waren gekocht bij Kees Husch, een timmernan/aannemer, die een paar huizen bij ons vandaan ook een winkel in ijzerwaren, verf, huishoudelijke artikelen en wat dies meer zij had. En als er ijs lag ook schaatsen verkocht. Dit paar kinderschaatsjes kostte 1 gulden, waarbij dan nog eens twee kwartjes kwamen voor hak- en teenleertjes en schaatsenband. Voor een daalder was je dan klaar voor je eerste ijsavontuur. Naarmate je ouder werd, moesten ook steeds grotere maten schaatsen worden aangeschaft. Een echte ‘hardrijder’ ben ik nooit geworden. Wel probeerde ik al heel gauw te ‘zwieren’, een vorm van ijsvermaak die in Zaandijk, maar ook elders in de Zaanstreek met veel vaardigheid en zwier werd beoefend. Om aan deze vorm van schaatsenrijden goed te kunnen meedoen moest je wel ‘zwierschaatsen’ hebben. Een model dat hoger was dan de ‘doorlopers’ en waarvan de ijzers ‘rond geslepen’ waren. Je kon dan mooie, ronde bochten maken naar links en naar rechts, vooral als je het ‘zwieren’ deed met een aardig meisje, dat je steun bij deze sport nodig had.

In die tijd waren de zwierschaatsen beduidend duurder dan de doorlopers en mijn vader vond, dat ik daar nog niet aan toe was. Dus proberen op rechte schaatsen kromme bogen te maken, wat wel mogelijk was, maar ze werden wel heel groot en ruim omdat je de juiste stand van de schaatsen daarvoor niet had.

In die tijd waren er in januari, net als nu, bij de manufacturier en de galanteriebaas opruimingen, alsook bij Gerrit Brouwer die, behalve kop en schotels, borden enzovoort ook speelgoed en seizoengewijs, ook schaatsen verkocht. Daar lagen in de uitverkoop een paar stalen ‘kunstschaatsen’ van een uitzonderlijk model dat met riemen onder de schoen door middel van een sleuteltje moest worden vastgemaakt. Voor de goede orde, Gerrit Brouwer zijn winkel was ten noorden van Zwart de kruidenier en het visvlot van Goedhart, maar dit ter zijde. De nikkelen schaatsen lagen voor een koopje te pronken in zijn etalage. Als ik het mij nog goed herinner, voor een rijksdaalder. Ik mocht ze kopen, maar dan wel uit mijn spaarpot en als ze pasten onder mijn schoenen. Dit laatste was het geval en ik werd de gelukkige eigenaar van een paar kunstschaatsen. Maar wat viel dat tegen. Maar rechts draaien ging uitstekend, maar naar links helemaal niet, wat vaak resulteerde in een nogal pijnlijke val op het ijs. Nader onderzoek leerde, dat mij twee rechter schaatsen waren verkocht, een zogenoemd ‘onk stel’ dus. Bij smederij Pielkenrood waar schaatsen werden geslepen, geïnformeerd of daar wat aan te doen was. Het soort metaal waarvan de schaatsen waren gemaakt bleek niet geschikt om te slijpen. Mijn klacht hierover bij Brouwer werd door zijn vrouw afgedaan met de woorden “Gekocht is gekocht, dan had je maar beter moeten uitkijken! “Alles met elkaar een strop.

Er waren in die tijd te Zaandijk twee ijsverenigingen, te weten ‘Thialf’, de club uit de gegoede middenstand en ‘Willem Barentsz’, de ijsvereniging van de burger-neringdoenden. Zij hadden een gezamenlijke ijsbaan op de Zaan ter hoogte van café ‘Zaanzicht’, waarvan de eigenaar de, door vrijwel iedereen gekende, kastelein Aart Smit was. In ‘Zaanzicht’ waren ook altijd de prijsuitreikingen van door de ijsverenigingen georganiseerde wedstrijden. Over wedstrijden gesproken, ‘Thialf’ organiseerde altijd concoursen in ‘schoonrijden’ voor individuelen zowel als voor paren. Daar werd dan wat afgezwierd door, voor die tijd, elegant geklede dames en heren. Het publiek bestond voor het overgrote deel uit het zogenaamde betere publiek met daaruit eveneens afkomstige deelnemers.

‘Willem Barentsz’ daarentegen hield zich neer bezig met hardrijden op de korte baan, en behendigheidswedstrijden en hardrijden voor de jeugd van Zaandijk. Hierbij mag vooral niet worden vergeten het zogeheten ‘spekrijden’. In Zaandijk waren toen nogal wat ‘behoeftige weduwvrouwen’ en voor deze groep werd dan het eerder genoemde ‘spekrijden’ georganiseerd. Jonge mannen konden zich daarvoor aanmelden en dan tevens opgeven voor welke weduwvrouw zij wilden rijden. Persoonlijke prijzen konden niet worden behaald. Dus geen medaljes, maar er werd gereden voor prijzen in natura, waarbij de hoofprijs bestond uit 5 pond gerookt vet spek met daarbij soms nog 5 kop groene of grauwe erwten. Deze wedstrijden met een, zoals we nu zouden zeggen, charitatief karkakter, hadden meer weg van een tombola waarvoor door de deelnemers wel wat moest worden gepresteerd. En dat gebeurde dan ook, want de ritten op de 160 meter baan waren bijzonder spannend. Elke deelnemer gaf zich tot het uiterste. Er werd wat ‘afgeklauwd’ op de doorlopers. De petten werden afgezet, wat zeer uitzonderlijk was, want blootshoofd lopen was er toen niet bij. Sommigen reden in hun borstrok en anderen zelfs in hun onderbroek. Het was een echt stukje ‘ijsfolklore’, dat je nu niet meer tegenkomt. Maar wel erg sportief. Als er nu ijs is, dan rijdt ieder die rijden kan op prachtige Noren of fraaie kunstschaatsen met schoen, gekleed in modieuze trainingspakken of wedstrijdsuit, gestroomlijnd en wel.

Dit soort wedstrijden werd altijd muzikaal opgeluisterd door zes tot acht leden van het Zaandijks Fanfare Corps, gezeten op een soort podium gebouwd op biervaatjes van Aart Smit en stophout en steigerhout van Co Vredenduin. Deze laatste had ook de opslag van de baaninventaris, zoals palen om de baan te markeren, touwwerk voor de afzetting en de grote borden waarop in mooie letters de namen van ‘W.B.’ en ‘Thialf’ waren geschilderd.

Gezamenlijk organiseerden ‘Wille» Barentsz’ en ‘Thialf’ gecostumeerde ijsfeesten op de met lampions verlichte baan. Meestal waren er aan het eind van de baan een paar lege teertonnen, die in brand werden gestoken en dan urenlang als grote fakkels voor verlichting zorgden. Ze gaven ook veel stank en produceerden niet ongevaarlijke vonken. Zonder risico waren deze brandende teertonnen zeker niet en het is een keer voorgekomen dat op een gecostumeerd ijsfeest een jongeman, verkleed als eskimo door middel van grote vellen watten, door vonken van de brandende teertonnen in brand geraakte, wat toen nogal paniek heeft veroorzaakt, maar wat wel goed is afgelopen.

Bewoners van de Zaan-erven waren verplicht brandbijten te hakken en deze ook ijsvrij te houden. Dit bijten-hakken was soms een heel karwei, vooral als het ijs een dikte van 15 a 20 cm had gekregen. Er waren ook speciale ijsbijlen met een extra lang blad. Lang niet iedereen had zo’n bijl. Dan moest er gehakt worden met een gewone houtbijl of er werd een bijt gezaagd met een trekzaag. De rechthoekige schoten die uit de bijt kwamen, moesten op hun kant om de bijt worden neergezet om in geval van brand de plaats te markeren waar de spuit water kon krijgen, maar ook om te voorkomen dat iemand geen erg zou hebben en de bijt in zou lopen.

IJs blijft toch altijd een onberekenbare factor. Vooral door de scheuren die plotseling kunnen ontstaan door teveel mensen op het ijs bij wedstrijden. Maar ook door de scheepvaart in de geul in het ijs, het ‘glop’ van de boot. Deze boot was in het bijzonder de ‘Alkmaar Packet’ die de dagelijkse dienst Alkmaar-Amsterdam v.v. zolang mogelijk gaande wist te houden. En ook de stoomboot ‘Olievos’ van de fa. Bets.