Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen Koog Zaandijk (2)

Een verslag van de lectuur van de notulen zonder ze te plaatsen in een bredere historische en maatschappelijke context is betrekkelijk zinloos. Kennis van de tijd en de achtergrond brengen die notulen juist tot leven en laten ze meer zijn dan de huishoudelijke beslommeringen van een willekeurige vereniging in vergadering. Uitgangspunt was wat een (historisch) geïnteresseerde lezer zou kunnen opvallen. Dat dit volkomen subjectief is en op toeval berust, mag duidelijk zijn. Op volledigheid wordt dan ook geen aanspraak gemaakt. Integendeel, een zeker eclecticisme is inherent aan het uitgangspunt.

Nederland in de jaren 1839-1848
In 1839 is Willem I nog steeds aan de macht. Hij regeert als een verlicht, absolutistisch vorst: hij bepaalt het beleid, neemt besluiten, is verantwoordelijk voor de financiën en benoemt en ontslaat de ministers. Die ministers zijn alleen aan hem verantwoording schuldig. Er is wel een parlement dat bestaat uit de aanzienlijksten van het land (de landadel en de financiële elite in de grote steden), maar dat is niet meer dan een ‘engeltje-knik-college’.

Tiendaagse Veldtocht 1831
In 1830 komen de Belgen in opstand en scheiden zich af. Willem I weigert lange tijd zich daar bij neer te leggen en houdt een duur leger onder de wapenen. Mede daardoor komen de staatsfinanciën onder druk te staan. Pas in 1839 wordt een verdrag gesloten, waarin de afscheiding wordt geregeld. Dit alles leidt in het parlement tot steeds meer kritiek op de koning. In 1840 komt hij tegen heug en meug met een Grondwetsherziening. Die herziening heeft weliswaar niet zo veel betekenis, maar laat toch de eerste tekenen van verandering zien: ministers worden zelf verantwoordelijk voor hun beleid. Als daarnaast ook nog eens bezwaar wordt gemaakt tegen zijn voorgenomen huwelijk met een Belgische (katholieke) hofdame, treedt Willem I af. Onder de nieuwe koning Willem II raakt de economie in het slop. De jaren tussen 1845 en 1849 zijn de zwarte jaren: gebrek aan werkgelegenheid, dure levensmiddelen (er zijn voedselrelletjes in tal van steden), besmettelijke ziekten (malaria, cholera, griep). In 1848 gaat het volk in Parijs en Berlijn de straat op. Marx schrijft zijn Communistisch Manifest, revolutie alom. Willem II werd bang: hervorming of revolutie? Hij koos voor het eerste en nam daarmee de wind uit de zeilen van mogelijke revolutionairen.

Willem II in vol ornaat. Rechts Johann Rudolf Thorbecke.

Onder de gegoede burgerij ging het emancipatieproces voort. De liberalen werden steeds radicaler en wensten meer invloed. Volgens Thorbecke lag er een heel potentieel braak dat geactiveerd moest worden door middel van rechtstreekse verkiezingen. Burgers konden rechtstreeks gekozen worden als zij een bepaald bedrag aan belasting betaalden (censuskiesrecht). Dit gaf de garantie dat kiezers niet te arm waren, want dan zou hun stem te koop zijn, en ook niet te achterlijk, want dan zouden ze de draagwijdte van de politieke discussie niet kunnen overzien.*

  • Piet de Rooy: Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813, Amsterdam 2010. (5), blz 54, 55

Het Nut en de ontwikkelingen in de maatschappij 1840-1890
In de veertiger jaren sijpelt er toch wat van het buitengebeuren door in de notulen. Het Nut KZ is koningsgezind. De inhuldiging van Willem II in 1840 is niet onopgemerkt voorbij gegaan, getuige de bijdrage van A. Smit Gz op de departementsvergadering van 19 december 1840, “zijnde een dichtstukje, eene uitboezeming behelsende van de gedachten hem bijgekomen op den 22. November jl, bij de inhuldiging des Konings.”

Inhuldiging van koning Willem II in de Nieuwe Kerk te Amsterdam 28 november 1840

In het roerige jaar 1848 blijft het rustig aan de Zaan. De notabelen blijven trouw aan de koning. Dat blijkt op de vergadering met de dames van 29 maart 1848: “De heer Andries Smit (…) droeg een dichtstuk voor tot hulde aan den Koning bij zijn genomen besluit tot het benoemen van een nieuw ministerie (=regering – pl) en het brengen van liberale wijzigingen in de grondwet.” En op de departementsvergadering van 3 maart 1849 “las (Jacob Honig Jansz. Jr. – pl) een treffend dichtstuk voor (…) op den dood van onze beminde koning Willem II.”

Het overlijden van Koning Willem II 1849
Monument van Nederlandsch onafhankelijkheid, Den Haag.

Hongerloon
In de vijftiger jaren van de eeuw lijkt niets van wat zich buiten het Nut KZ afspeelt in de notulen door te dringen. Dat is heel anders in de zestiger jaren. In 1863 komt de katoencrisis in Engeland als gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog 1861-1865 voorbij, het vijftigjarig bestaan van het koninkrijk en in 1865 het vijftigjarig herdenken van de slag bij Waterloo en de cholera-epidemie die Nederland en vooral Amsterdam in 1866 treft. De landelijke vergadering van het Nut werd verdaagd. In 1869 komen de “de opening van den spoorweg in onze gemeente”, “de bevaarbaarmaking van het Suezkanaal” en “de onthulling van het Monument van Nederlandsch onafhankelijkheid” voorbij.*

  • De spoorlijn van Zaandam naar Uitgeest 1869. In 1878 via de eerste Hembrug doorgetrokken naar Amsterdam. Zie ook Canon van de Zaanstreek. Het monument in kwestie staat op Plein 1813 in Den Haag en werd op 17 november 1869 onthuld door prins Frederik, zoon van Willem I.

In de zeventiger en tachtiger jaren kwam de industrialisering in Nederland goed op gang. Die zorgt voor een trek van het platteland naar de stad. Daar bevinden zich de fabrieken die arbeidskrachten nodig hebben.

Armoede in Nederland leidde tot schrikbarende woonomstandigheden

Hele families, inclusief kinderen werkten in de fabrieken onder barre omstandigheden tegen een hongerloon. Slechts zo konden ze het hoofd boven water houden. Tel daar bij op dat de woonomstandigheden schrikbarend waren en de ‘sociale kwestie’ is geboren. Die moest dan wel eerst aan de orde gesteld worden. Sinds het midden van de eeuw waren bewegingen op gang gekomen om het lot van de arbeiders te verbeteren. Het bekendst is de Bond der Communisten, opgericht in Londen, waarvoor Marx het Communistisch Manifest (1848) schreef, met de oproep aan de werkers (proletariërs) om zich te verenigen om zo politieke invloed te kunnen uitoefenen. Daartoe werd in 1864 in Londen de Eerste Internationale opgericht. In Nederland sijpelde daar iets van door, hetgeen in 1869 leidde tot de oprichting van de Nederlandse sectie van de Eerste Internationale. Het werd onrustig in het land. Er hingen veranderingen in de lucht. Helsloot noemt naast de sociale strijd, de cultuurstrijd (schoolstrijd) en de strijd om algemeen kiesrecht.* De achterliggende oorzaak is de emancipatie van de midden- en onderklasse in de samenleving.

  • Helsloot blz 52

Op weg naar het socialisme
Het Nut KZ ontvangt begin 1872 een ‘missive’ van het hoofdbestuur op: “Over de kwestie van den dag, namelijk arbeid en kapitaal, werklonen, werkuren enz.” Het zijn zeventien vragen ter beantwoording.*

  • Het gaat om een landelijke enquête van het hoofdbestuur. Zie Helsloot blz 53 e.v. Hij vermeldt de antwoorden van de departementen Zaandam en Krommenie. Het resultaat van de enquête onder 150 Nutsdepartementen geeft inzicht in de sociaal-maatschappelijke situatie (werken, wonen, onderwijs) waarin de arbeiders verkeerden en laat de positie doorschemeren die het Nut inneemt.
”De eerste wet, te danken aan het initiatief der Tweede Kamer.” ”De fabriekskinderen: Leve mijnheer van Houten.” (Afbeelding uit de Nederlandsche Spectator, 1874) rechts een cartoon over kinderarbeid

In 1873 sluit het Nut KZ zich aan bij het initiatief van het hoofdbestuur om “een verzoekschrift in te dienen, om bij de Tweede Kamer aan te dringen om de belangen der fabriekskinderen bijzonder te behartigen.” Dit initiatief loopt vooruit op de aanvaarding door de Tweede Kamer van de ‘Wet houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarlozing van kinderen’, beter bekend als het Kinderwetje Van Houten uit 1874. De wet verbood kinderen tot 12 jaar in fabrieken te werken. Landarbeid werd niet verboden. Naleving van het verbod werd nauwelijks gecontroleerd, zodat in de praktijk kinderarbeid bleef bestaan. De invoering van de leerplichtwet voor kinderen van 6 tot 12 jaar in 1900 maakte aan deze praktijk een einde. In de nieuwe industriële omgeving verzakelijkten de arbeidsverhoudingen, met als gevolg dat het aantal stakingen voor betere werkomstandigheden en hoger loon toenam. In de jaren tachtig ontstond door de economische crisis en de nieuwe fabrieksmatige manier van produceren spanning op de arbeidsmarkt met als gevolg lage lonen en werkloosheid onder de arbeiders in de steden en op het platte land. Het leven werd onzeker en de arbeiders zochten steun bij de vakbeweging en politieke partijen in oprichting. Het Nut hield zich afzijdig van de politiek, maar had wel een open oog voor de misstanden in de maatschappij en voor stromingen die poogden hieraan een einde te maken. Dat paste immers ook bij de ‘verheffing van het volk’, een streven dat afkerig was van geweld en elke ideologie.*

  • Helsloot, blz 56, 57, citeert uit een toespraak van F.H. de Veije, bestuurslid van het departement Zaandam, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Nut in 1884: “Evenmin als in de vorige eeuw de politieke revolutie hier bloedig optrad, is het te verwachten dat ene sociale revolutie hier gewelddadig optreden zal. Daarvoor bestaan geene gegevens; en onder het vele dat het Nut nog te doen staat, ligt het ook op zijn weg om te zorgen, dat dergelijke revolutie hier eene gevestigde volksovertuiging vinde die er het goede uit nemen zal zonder hare dwaasheden te delen. Wij behoeven niet in uitersten te vervallen die of in het volk, in hetgeen men tegenwoordig den vierden stand noemt, iets onfeilbaars zien, of dien stand verwijten onzinnige eischen te doen. Wij kunnen erkennen dat er sociale wanverhoudingen bestaan.

In 1882 vestigde de Sociaal-Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis een Zaanse afdeling in een eigen partijgebouw in Koog. De socialisten aan de Zaan! In 1884 hield “de verlichte oliefabrikant Jacob Duyvis” een lezing over het socialisme – uitsluitend toegankelijk voor mannen boven de 18 jaar(!). Hij karakteriseerde het “socialisme (als) een klomp erts, waarin veel goeds was verborgen, doch ook tevens zoo doormengd met andere stoffen, zoodat het niet te verwonderen was, dat velen in de meening zouden verkeeren dat alles ten eenenmale onbruikbaar was.” De lezing werd uitgewerkt en uitgegeven als brochure ‘Brieven over socialisme aan een werkman’.*

  • Helsloot blz 57. Zie voor een verdere karakterisering aldaar.

Het socialisme blijft de aandacht van het Nut KZ houden. In december 1885 geeft J.J. Kerdijk een lezing over “De sociaal-democratische beweging onzer dagen” en een “uitvoerige beschouwing van het werklieden-pensioenfonds met een oproep tot steun.” Het socialisme leeft aan de Zaan.

De schoolstrijd en de gevolgen
De oprichting van politieke partijen en de strijd om algemeen kiesrecht zijn ondenkbaar zonder de schoolstrijd. De onderwijswet van 1806 bepaalde dat het onderwijs openbaar was; confessioneel onderwijs was niet toegestaan. Er was geen leerplicht en de financiering moest geheel door de ouders geschieden. De leerlingen moesten worden opgeleid tot ‘alle christelijke en maatschappelijke deugden’, maar de religie mocht niet teveel nadruk krijgen. In de praktijk was het een milde vorm van protestants onderwijs. De grondwet van 1848 bracht vrijheid van onderwijs en financiering door de staat. Maar dat hield niet in dat de staat (de gemeenten) ook het confessioneel onderwijs ging financieren. Dat bleef een zaak van particulier protestants of katholiek initiatief. Deze ongelijkheid riep van orthodox protestantse zijde protest op. In de onderwijswet van 1878 stelde de overheid aangescherpte eisen aan de kwaliteit van het onderwijs en de onderwijzers. Daardoor stegen de kosten sterk. Ook voor de confessionele scholen. Door de aangescherpte wet verhevigde de schoolstrijd. Dat leidde in 1889 tot een kleine bijstelling. Het bijzonder onderwijs kreeg dezelfde subsidie van de rijksoverheid als het openbaar onderwijs, maar dat geld mocht uitsluitend besteed worden aan de salarissen van de onderwijzers, andere kosten vielen daarbuiten.

Andere scholen
De core business van het Nut KZ blijft onderwijs. Maar de focus ligt niet meer op het lager onderwijs.*

  • Op de bestuursvergadering van 6 februari 1851 accordeert het bestuur in verband met “de voorgenomen wet op het lager onderwijs” het advies daaromtrent, opgesteld door Ds. Berkhout en brengt dit uit aan het hoofdbestuur. In de wet van 1857 wordt dit onderwijs onder meer geregeld. De gemeenten werden hiervoor verantwoordelijk. Zie ook Helsloot blz 40.

De gemeenten hebben volgens wettelijke richtlijnen die zorg op zich genomen. Het Nut had nu zijn handen vrij voor andere scholen.*

  • blz 40

In een bericht in december 1841 aan het hoofdbestuur maakt het departement gewag van bewaar-, herhalings-, leer- en werkscholen, winteravondscholen en een brei- en naaischool. In september 1856 is er een plan voor de oprichting van een “teekenschool voor den ambachtsman, waarin het bouwkundig teekenen geleerd kond worden, waaraan in deze gemeente (Zaandijk – pl) zoo groote behoefte is.” Hoe het met dit plan is afgelopen vermelden de notulen niet. Vermoedelijk is het op niets uitgelopen, want het komt niet meer aan de orde. Onderwijzer L. Bruins doet op de vergadering van 20 mei 1862 het voorstel een ‘zangschool’ op te richten om door onderwijs het ‘kerk- en koraalgezang’ te verbeteren. Dit komt niet zomaar uit de lucht vallen, het past in het ontwikkelingswerk van het Nut.*

  • Zie Helsloot blz 41 en 43. Zingen maakt deel uit van het onderwijs in het algemeen en is een geschikt middel om het volksleven te verrijken. De op te richten zangscholen moesten daarom kostenloos openstaan voor minvermogenden, volwassenen en kinderen vanaf negen jaar. Vereist waren goede zangleraren en een uniforme methode, door het Nut in Amsterdam gebruikt.

Het onderwijs wordt gratis gegeven door onderwijzers op de dag waarop de reguliere lessen al om 11.00 uur eindigen. Het is niet verplicht en toegankelijk voor alle kinderen, kost 1 cent per keer, maar voor ‘minvermogenden’ is het gratis. De gemeenten Koog en Zaandijk moeten wel toestemming geven. In eerste instantie wordt het voorstel door het departement verworpen, een jaar later aangenomen. Het voorstel gaat naar beide gemeenten. Zaandijk wijst het af, Koog is akkoord.

Kiesrecht
Onder invloed van de schoolstrijd met als klap op de vuurpijl de aanneming van de in hun ogen onrechtvaardige onderwijswet van 1878 organiseerden de gereformeerden zich in de verschillende kiesdistricten in kiesverenigingen en breidden dat al spoedig uit op landelijk niveau. Dat leidde tot de oprichting van de ARP van Abraham Kuijper in 1879, de partij van ‘kleine luyden’, gewone mensen uit de kleine middenstand met een vaste baan en inkomen. De partij streefde naar uitbreiding van het kiesrecht. Dit streven vond zoveel maatschappelijke weerklank – protestantse en katholieke kiesverenigingen werkten samen – dat bij de herziening van de grondwet in 1887 het kiesrecht werd uitgebreid, en in 1896 nog eens. De kiesgerechtigde leeftijd werd gesteld op 25 jaar. Ongeveer de helft van de mannelijke bevolking mocht nu stemmen.*

  • InfoNu.nl/Mens en samenleving/Politiek/De strijd voor algemeen kiesrecht in ons land.

Het politieke landschap in Nederland omstreeks 1900 bestaat dan uit de ARP van Kuijper, de RKSP (1896), de in de maatschappij achtergestelde katholieken van Schaepman, de Liberale Unie (1885), de arbeiders georganiseerd in de SDB (Sociaal Democratische Bond, 1882) van Domela Nieuwenhuis, in 1894 omgedoopt tot Socialistische Bond en in 1900 opgegaan in de minder revolutionaire SDAP (1896). Arbeiders van religieuze huize daarentegen hielden vast aan hun denominatie. De zuilenmaatschappij was geboren.

Het voormalige gemeentehuis van Koog aan de Zaan links met erachter het politiebureau met het bord van de ingang van de spaarbank, hoek Boschjesstraat/Raadhuisstraat. Vòòr 1908.

De leesbibliotheek
Helsloot maakt gewag van het succes van de lees- of volksbibliotheken in de Zaanstreek. Die van Koog en Zaandijk had in 1833 170 lezers, was in 1796 opgericht als leesgezelschap, maar werd in 1833 omgezet in een leesbibliotheek voor minvermogenden.*

  • Helsloot blz 29.

De ‘gewone man’ was gaan lezen; bij de oprichting van de Maatschappij in 1784 had hij nog moeten leren spellen. Doordat de boeken vaak werden uitgeleend, gingen ze eronder lijden. Oude en versleten boeken moeten vervangen worden. Van de gelegenheid maakt het bestuur in september 1864 gebruik de leden nog eens te wijzen op de uitgangspunten: “De ontwikkeling van kennis, van inzigt en doorzigt bij den handwerksman of ambachtslieden, betrekkelijk de aard van zijn vak (…) en de ontwikkeling van algemeene kennis, van geschiedenis, aardrijkskunde, verschillende speciale wetenschappen (…) door de keuze van zoodanige boeken als daaraan bevorderlijk kunnen zijn.” In juni 1871 uit het bestuur zijn tevredenheid over de gang van zaken: “Met genoegen mogten wij vernemen welke goede diensten de leesbibliotheek doet, en hoe de lust tot lezen zich gedurig al meer en meer uitbreidt. Men begint ook in de mindere standen de waarheid te gevoelen van het volzinnige woord ‘kennis is magt’.” Ook in 1883 bij de viering van het vijftigjarig bestaan wijst de voorzitter nog eens op het belang van de bibliotheek: “Mogt de bibliotheek blijven beantwoorden aan hare schoone roeping, namelijk, om kennis te bevorderen onder ons en aangename verpozing te geven van den dagelijkschen arbeid.”

Financiën
Het lidmaatschap van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, departement Koog en Zaandijk bedroeg sinds de oprichting ƒ 5,25 per jaar. De financiële situatie van het departement was over het algemeen rooskleurig, maar in de loop der jaren raakte het steeds slechter bij kas. De viering van het 75-jarig bestaan in 1863 kon dan ook geen doorgang vinden. Op 26 september 1865 werd de kas opgemaakt: een batig saldo van ƒ 18,37. Men blijft zoeken naar middelen om “de toestand der kas te verbeteren.” In 1872 wordt de statutair te verstrekken gratis halve fles wijn ter vergadering afgeschaft. Er is een scheve verhouding gegroeid tussen de wijnconsumptie en het aantal aanwezige leden.*

  • Artikel 18 van het huishoudelijk reglement schrijft een gratis “verteering” ter vergadering voor. Als die wordt afgeschaft, moet dit reglement dus gewijzigd worden. Het voorstel wordt met 14 tegen 1 stem aangenomen.

Door afschaffing van de gratis verstrekking van de halve fles wijn “wordt de verhouding tussen de kas en de opkomst der leden meer gezond.” Blijkbaar toch niet voldoende, want men besluit ook nog om een “effect” te verkopen. Er was één tegenstemmer, en dat moet de notulant geweest zijn. De notulen van 24 september 1872 vermelden pontificaal en met een zekere ironie “De laatste avond van ‘Vrij wijn’.*

  • De notulen van de gewone vergadering van 14 januari 1873 openen nuchter met de opmerking: “De allereerste avond van eigen verteering.

Het heeft niet veel geholpen. In 1877 is er nog steeds een kastekort. De uitgaven (ƒ 342,44) zijn groter dan de ontvangsten (ƒ 242,16). Het tekort wordt gedekt “uit vroegere baten”, zodat er nu in kas is ƒ 173,82½ ct. Om de druk op de begroting weg te nemen wordt besloten de spaarbank en de bibliotheek onafhankelijk van de departementskas te maken. Ze worden zelfstandig, drukken dus niet meer op de begroting, zodat de contributie verlaagd zou kunnen worden. De achterliggende gedachte is dat het aantal leden daardoor zou kunnen toenemen. Op de gewone vergadering van 25 juni 1878 valt het besluit: per 1 januari 1879 wordt de contributie verlaagd tot ƒ 3,00 per jaar (was ƒ 5,25). Een merkwaardige maatregel, maar het lijkt erop dat de contributieverlaging succes heeft gehad. De gewone vergadering van 8 oktober 1878 vermeldt vol trots dat zich per 1 januari 1879 33(!) nieuwe leden hebben aangemeld.

In 1907 werd een nieuw gemeentehuis aan de Raadhuisstraat gebouwd. In 1908 kreeg de spaarbank een eigen gebouw in de Stationsstraat.

Spaarbank
De oprichting van een spaarbank op 12 december 1818 paste in de doelstellingen van het Nut: door spaarzaamheid en zuinigheid kan de mens zich verheffen tot een zelfredzame en verantwoordelijke burger en zou niet zo snel in armoede vervallen. De spaarbanken waren een groot succes in de departementen van het Nut. Zo ook in Koog en Zaandijk. De commissarissen, vrijwilligers, waren overbelast. Dat leidt ertoe dat er in 1870 een boekhouder, een betaalde kracht, moet worden benoemd. Die wordt betaald door het departement. De service wordt uitgebreid: alle zaterdagen houdt de boekhouder met een commissaris “zitting tot ontvangst en terugbetaling” ’s avonds van half acht tot 9 uur. In 1872 wordt een hulpbank bij de spaarbank opgericht voor kredietverschaffing tegen een redelijke rente aan kleine zelfstandigen voor hun bedrijf. Ze konden zo uit handen blijven van zgn. woekeraars die hoge rentes en boetes bij terugbetaling oplegden, wat dan vaak leidde tot een volledig faillissement van het bedrijf.

Spaarbus

In 1880 wordt een schoolspaarbank opgericht. Sparen heeft een opvoedende waarde: ‘jong geleerd, oud gedaan’. Bovendien kan het spaargedrag van kinderen ook dat van de (arbeidende) ouders gunstig beïnvloeden. De onderwijzers gaan het geld beheren. Er worden bussen met slot aangeschaft om de centen in te sparen. De schoolspaarbank in Koog is een inslaand succes, in 1881 nemen 121 kinderen deel.*

  • Zie ook Helsloot blz 59.

Het gaat een hele tijd goed. Maar in 1887 dreigt opheffing: ouders maken er gebruik van, er is minder inleg en last but not least vinden de commissarissen het te veel werk. Het bestuur gaat zich bezinnen over de inrichting van de schoolspaarbank. In 1887 wordt de schoolspaarbank losgemaakt van de Spaar- en Hulpbank en komt onder afzonderlijk beheer. De kosten worden gedragen door het departement.

Fraude
“Het was een treurig berigt dat het bestuur van het departement ontving van Heeren Commissarissen der Spaar- en Hulpbank, dat de nieuwe boekhouder de Heer G.N. Bronke een groot tekort had ontdekt in de kas der Spaar- en Hulpbank van ruim ƒ 10.000.”*

  • Helsloot blz 60 noemt 15.000 gulden.

Bronke was benoemd in september 1883, de vorige boekhouder Jacob Bakker Dz was kort daarvoor overleden. Het is 20 december 1883, de commissarissen en het bestuur zijn bijeen in een ingelaste vergadering op het gemeentehuis in Koog. Bakker heeft geknoeid met de spaarbankboekjes, een geraffineerde fraude die zich over jaren uitstrekt. Het voorlopig tekort wordt geschat op ƒ10.000. Het departement is aansprakelijk. Men besluit de fraude bekend te maken met de mededeling dat het tekort aangevuld zal worden.

Advertentie in ‘De Zaanstreek’, 30 december 1883 en De ‘Zaanlandse Courant’, 26 december 1883:
Commissarissen der Spaarbank van het departement Koog-Zaandijk der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen verzoeken ieder, die nog een Spaarbankboekje heeft ten name van genoemd departement, dit ten spoedigste in te leveren bij een der Commissarissen te Koog. Het gerucht loopt, dat in de kas der Spaarbank van het departement Koog-Zaandijk een tekort is ontdekt van ƒ 12.000,-. Men brengt dit tekort in verband met den vóór eenigen tijd gepleegden zelfmoord van den vroegeren boekhouder der bank.

Vier dagen later, op 24 december is er een buitengewone departementsvergadering. Als het tekort niet wordt aangevuld, gaat het departement failliet en wordt alles van waarde te gelde gemaakt. Zover komt het niet, de heren E.G. Duyvis Pz en J.J. Honig hebben zich bereid verklaard voorlopig in het tekort te voorzien. Het bestuur komt met een voorstel het tekort te dekken door vrijwillige bijdragen van de leden. De lijst met de namen van de intekenaars die in het tekort zullen voorzien, zal gepubliceerd worden, maar zonder bedragen. De erven Bakker worden aansprakelijk gesteld en er komt een regeling dat ze naar vermogen zullen bijdragen. De spaarbankboekjes en reglement zullen worden herzien om herhaling te voorkomen en er zal een nieuwe boekhouding worden opgesteld. Om het vertrouwen van de spaarders terug te winnen, zal een circulaire worden verspreid met de mededeling dat het tekort inmiddels ten volle is gedekt.

Opkomst vergaderingen
Halverwege het vierde decennium van de negentiende eeuw maakt zich in het departement een crisisstemming bemerkbaar ten aanzien van het bezoek van de vergaderingen. Dat bezoek was geleidelijk teruggelopen en in 1846 trekt de voorzitter voor het eerst aan de bel. Hij wijt het dan nog aan “veelvuldige ziekten en beletselen”. Drie jaar later, in 1849, constateert het lid Willem van Hoorn dat de vergaderingen slecht bezocht worden en dat er zich geen nieuwe leden aanmelden. Hij ziet met leedwezen “hoezeer er een achteruitgang en vermindering van bloei in dit departement bestond en wenschte dat een nauwkeurig onderzoek mogt worden gedaan en de middelen opgespoord om dit departement in bloei te doen toenemen.” Het departement heeft dan 88 leden, 3 honoraire en 9 donatrices. De commissie van onderzoek zoekt het in de vorm: de ‘wetten’ (het huishoudelijk reglement –pl) moeten worden aangepast. Initiatieven van het bestuur ter verbetering van het bezoek van de vergaderingen mochten niet baten. Die initiatieven waren in de loop der jaren: redevoeringen en lezingen over ‘moderne’ onderwerpen als staatshuishoudkunde, gezondheidsleer, kunst (met afbeeldingen) met na afloop discussie; aankondigingen van de lezingen op convocaties; de merkwaardige afschaffing van de verstrekking van de gratis halve fles wijn en het drukken van een circulaire om doel en werking van het Nut KZ in een wijdere kring bekend te maken. Waren er in 1852 nog 35 aanwezigen (voor het eerst als zodanig vermeld), op 5 april 1867 waren het er slechts 6 en dat bij een bestand van 69 betalende en 4 honoraire leden. De machteloosheid van het bestuur iets aan de geringe opkomst te doen, slaat om in een droeve stemming. Op 12 januari 1875 schrijft de secretaris: “Hadden wij ons meermalen te beklagen over eene zeer geringe opkomst, ook dezen avond gaf wederom een vernieuwd bewijs van flauwheid en onverschilligheid. Er waren slechts drie leden tegenwoordig en twee leden van het bestuur.” Maar het kon nog erger. Het absolute dieptepunt is de departementsvergadering van april 1877 die wegens de geringe opkomst geen doorgang vond.

Volksvoorlezingen
In schril contrast met de slechte opkomst bij de departementsvergaderingen staat het succes van de “vergaderingen met gasten tot het doen van volksvoorlezingen voor niet-leden”. Het initiatief komt van Dr. J.J. Kerbert op de departementsvergadering van 20 april 1852. De openingsredevoeringen hadden in de loop der jaren hun religieuze karakter verloren, maar bleven wel moralistisch van aard. Dat kon ook niet anders, immers, het Nut had een missie: verbreiding van kennis en emancipatie van de medemens, op de eerste plaats in eigen kring, maar gezien de doelstelling ook onder het ‘gemene volk’. De bedoeling is twee buitengewone vergaderingen te organiseren met gasten die door de leden worden uitgenodigd. Ieder lid krijgt daartoe twee kaartjes voor personen die wel lid willen worden van het Nut KZ, maar het niet kunnen betalen, en andere personen die volgens de leden als lid geschikt zouden zijn. Op 16 november 1852 is het zover. 95 Aanwezigen. Onderwerpen: ‘Eene beschouwing en zedelijke bespiegelingen naar aanleiding van het ganzenbord’ door Jacob Honig Jsz. Jr.; ‘Betoog over de liefde, (…) God, (…) onze medemenschen en het vaderland’ door Andries Smit; ‘Verschillende werken en lessen over de opvoeding’ door L. Bruins. De “buitengewone vergaderingen met genodigden” worden vanaf nu regelmatig volgens hetzelfde stramien en met groot succes gehouden. De notulen van 23 januari 1856 vermelden de nieuwe naam “Volksvoorlezing te Koog aan de Zaan”. De onderwerpen, voorgedragen door leden van het Nut KZ, zijn zeer uiteenlopend en van economische, medische, historische en literaire aard.*

  • Zie voor het ontstaan en de ontwikkeling van de ‘volksvoorlezingen’ ook Helsloot p.46, 47, 48.

Het aantal aanwezigen neemt in de volgende jaren toe tot boven de 100 met als hoogtepunt de 142 gasten in herberg De Zwaan in 1864. Gedragen door dit succes besluit men in 1867 meer volksvoorlezingen te houden om “de opkomst der leden te vermeerderen”. Het worden er vier per jaar, in januari, februari, november en december. In de jaren zeventig houdt het succes aan. Zo noteert de secretaris in de notulen van de “buitengewone vergadering met genodigden” van 21 februari 1877 227 gasten. Een absoluut hoogtepunt.

Sinds de eerste volksvoorlezing in 1852 is er niet veel veranderd in de in de opzet en in de onderwerpen. ‘Voorlezingen’ dient letterlijk te worden opgevat. Het bestuur zat achter de bestuurstafel, de gasten in de zaal. De voorzitter opende met hartelijke woorden en gaf het woord aan de eerste spreker. Aanvankelijk putte men uit eigen kring, maar allengs kwamen er ook sprekers van buiten. Vanachter het katheder las of droeg de spreker zijn bijdrage voor: ‘Geschiedenis van de rijksdaalder’; ‘Bach in Dresden’, dichtstuk; ‘de Collectant’, dichtstuk van Potgieter; ‘De Veerman’, dichtstuk; ‘Het gebed eener weduwe’, van Maarten Luther; ‘Zoals de Ouden doen, zoo doen de Jongen’; De Oude Dienstmaagd’; ‘Het Gelukkig Boerinnetje’. Door het succes van de volksvoorlezingen komen de ‘vergaderingen met de dames’, die sinds 1832 trouw werden gehouden, enigszins in de verdrukking. Afgaande op de omvang van de verslaglegging in de notulen hebben ze aan betekenis verloren. Waren toch die vergaderingen in de loop der tijd niet meer dan stichtelijk-literaire bijeenkomsten. De volksvoorlezingen – ook toegankelijk voor dames – hadden die functie voor een deel overgenomen. Vermeldenswaard is nog de ‘vergadering met dames’ van 20 oktober 1881. De spreker is een vrouw(!) en ook de secretaris vindt dit bijzonder: ”Met volle regt mogt dezen avond een bijzonder karakter dragen, want eene Dame zoude onder ons optreden. Mejuffrouw Groote uit Velp was tot ons overgekomen teneinde eene voordragt te houden.*

  • Hoe ongewoon het optreden van een vrouw was, blijkt uit de woordkeuze in het verslag van de secretaris: ‘Haar Ed werd door de voorzitter verzocht op te treden en zij maakte in eene zeer voegende lieve (cursivering van mij – pl) novelle bekend ‘Hoe Willem aan Betzij kwam’. De vergadering luisterde met aandacht en gaf hare goedkeuring op ondubbelzinnige wijze te kennen. Na de pauze trad nogmaals dezelfde spreekster op en droeg op bevallige (cursivering van mij – pl) wijze achtereenvolgens voor ‘Het Jurkje’, ‘De gebroken Schaats’, ‘Melke in ’t Wedland’, ‘Een Aalmoes’ en tenslotte ‘Een huiselijk Toneeltje door Laurillard’. De voordracht viel in de smaak en de secretaris besluit met ‘(…) de voorzitter bracht bij het sluiten der vergadering den welgemeenden dank aan de Geleerde Spreekster en gaf de wensch tevens te kennen om haar later weder in ons midden te zien.

Honderd jaar Nut
De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen bestaat in 1884 100 jaar. Het departement Koog en Zaandijk wil dit feestelijk vieren op 19 november 1884 in De Waakzaamheid. De financiële situatie is niet rooskleurig, derhalve komt er een lijst waarop de leden kunnen intekenen voor een geldelijke bijdrage. Als er voldoende geld is, komt er een feest. Het feest wordt gevierd als een gewone vergadering met dames met aansluitend een souper van ƒ 1,50 voor eigen rekening. J.J. Honig houdt de openingsrede. Daarin kijkt hij terug op de geschiedenis van het Nut. Er zijn voordrachten en zangstukken door leerlingen van de zangschool. Na de pauze wordt er een potpourri voor piano, viool en klarinet gespeeld en houdt onderwijzer Bootsman (*eindnoot) een voordracht over de rol van het Nut bij de verbetering van het onderwijs. Het souper ging niet door wegens gebrek aan belangstelling. In 1888 bestaat het departement zelf 100 jaar. Men geraakt in dubio: een groot feest of een blijvend iets doneren? Men besluit tot het laatste: de oprichting van een school voor het geven van Onderwijs in Handenarbeid. Maar met 11 tegen 9 stemmen komt er toch een feest, zij het aangepast.* Vanwege kostenbesparing valt het samen met een uitvoering van de zangvereniging ‘Door Eendracht Bloeiende’.

  • Zie ook Helsloot blz 78.

Na afloop is er een “souper bij inteekening”. Op 22 november 1888 is het dan zover: “De president de Heer Ds P. Knittel sprak de feestrede uit, hij wees op het goede doel dat door ons Departement verricht, herdacht de oprichters en wekte het tegenwoordige geslacht op leden van ons departement te worden, ten einde de instellingen door het departement in het leven geroepen te steunen en tevens door vergrooting van het ledental mede te werken, de grondbeginselen der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen ‘Onderwijs, Volksbeschaving en Volksgeluk’ te verwezenlijken.”

Verschuiving
Te constateren valt dat de belangstelling voor het Nut in Koog en Zaandijk in de loop der jaren geleidelijk aan terugloopt, gemeten aan het bezoek van de departementsvergaderingen. Het is gissen naar de oorzaken. Het normale verloop bij een vereniging? Gebrek aan inzet en betrokkenheid? Er was al veel bereikt, vooral op onderwijsgebied; de spaarbank en de leesbibliotheek bloeiden als nooit te voren. Ook de volksvoorlezingen zijn een groot succes. Wat valt er verder nog te doen en door wie? De elite haakt af, ziet geen rol meer voor zichzelf.*

  • Landelijk gezien komt het Nut tussen drie vuren: de socialistische arbeidersbeweging, het protestantse en het katholieke streven naar een eigen identiteit. De algemeen-christelijke grondslag van het Nut werd niet meer begrepen. De mensen wilden bij hun eigen ‘zuil’ horen. Het Nut verliest aan invloed. Helsloot blz 70. De verheffing van het volk verschuift naar de geleidelijk opkomende emancipatiebewegingen (Kuijper met zijn partij van ‘kleine luyden’, de katholieken, de socialisten) buiten het Nut en krijgt een politiek karakter.

Peter Luijsterburg

Bronnen
Notulen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, departement Koog Zaandijk, 1788 – 1976. Gemeentearchief Zaanstad PA-0009 Collectie afbeeldingen gemeentearchief Zaanstad.
P.N. Helsloot: Emancipatie in de Zaanstreek. Twee eeuwen Zaanse Nutsdepartementen, Zaandijk 1991
Piet de Rooi: Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813, Amsterdam 2010(5) InfoNu.nl/Mens en samenleving/Politiek/De strijd voor algemeen kiesrecht in ons land.