De gemeentepolitie was zo opvallend aanwezig, dat een misdadiger zich wel twee keer zou bedenken voor hij tot actie overging. In mijn herinnering lijkt het wel of ze overal rondfietsten, de agenten dan. Dat gaf enerzijds voor kwajongens en straatvoetballers enig ongemak: “Pas op, daar komt een juut!” Maar anderzijds gaven ze ons ook een uitermate veilig gevoel. We kenden hen welhaast persoonlijk: Zijlstra, Wapstra, Boon, Breker en vooral Oosterwijk.
Hun activiteiten bestonden uit het beboeten van verkeersovertreders “Halt, je achterlicht doet het niet! ” het controleren van de sluitingstijden van kroegen en winkels en het in goede banen leiden van de feestelijke optochten op koninginnedag en 5 mei. Helemaal vooraan liep, heftig dirigerend, Jan, die van de natuur Down als afwijking had meegekregen, waar hij geen last van had en waarmee wij ons besmuikt vermaakten. Daarachter marcheerde agent Oosterwijk met de fiets aan de hand. Hij werd op de voet gevolgd door de tamboer-maitre die feilloos de stok met de bol opving na een hoge worp. Hij leidde Simson, de drumband, bestaande uit trommels, de grote trom waarvan de grote bediener ook kruiselings bovenlangs kon hengsten, en de bazuinen waarvan een onervaren blazer altijd wel per ongeluk een natuurtoon te hoog aanblies. Deze stoet voerde de eigenlijke optocht aan: kinderen die zichzelf of hun fietsen of karren versierd hadden. Wie ziet niet de lieve meisjes met de papieren bloemenboogjes op hun stuur die zich blozend lieten jureren?
Zoals ik al zei, het was Oosterwijk die bij dit soort manifestaties een oogje in het zeil hield. Hij was ongetwijfeld de bekendste diender van het dorp. Iedereen kende hem als agent, als bestuurder van ijsclub Juliana, als jeugdleider bij KFC, als Sinterklaas, maar vooral als een kleurrijke medeburger met een grote mond, een klein hartje en gevoel voor humor.
De ijsclub lag in het hartje van de Koog onder de schaduw van de Hervormde Kerk. Vanwege de ijsclub waren mijn ouders tamelijk intiem bevriend met hem en zijn vrouw. Hun zoon, Jopie, zat bij mij in de klas.
Vroeger leken de winters kouder. Als de ijsbreker zijn vernietigende werk nog niet verricht had, waagden sommigen het dan de bevroren Zaan over te steken. Ze kenden van verjaardagen de heldenverhalen van vaders of andere familieleden. Vroeg of laat was daar die angstig opgejutte stumper die de oversteek onder het gekrijs van meeuwen aandurfde en gered moest worden. Aissielidderen met z’n allen tegelijk op de smalle slootjes was in dat opzicht een ongevaarlijk spel.
In 1956 werd er matige vorst verwacht. De vrijwillige brandweer moest er aan te pas komen om het veldje tijdig onder water te zetten. De hele maand februari zou het blijven vriezen. We konden ons dus elke dag schaatsend vermaken. Als het ijs opraakte spoot men er gewoon weer water overheen. De volgende dag lag de ijsvloer er dan weer prachtig bij. De snelle jongens reden hun rondjes op Noren of Friese doorlopers. De kunstrijders zwierden met vrouwelijk witte of mannelijk bruine schaatsen over het middendeel. Daar draaide Barend Sibie een pirouette. Annie Winter en haar man die arrempiedeur zwierden, konden ternauwernood zijn enkelvoudige sprong ontwijken. Het was er altijd gezellig en druk doordat velen uit de Zaanstreek de voorkeur gaven aan de besloten meidenkermis van Juliana boven de koude open banen elders. Een tweede belangrijke reden om op de Koog te schaatsen was de muziek. Deze schalde met zoveel volume uit de kolossale luidspreker op het stookhok van de aangrenzende school dat een moderne disco er jaloers op zou zijn.
Mijn vader legde in de rol van diskjockey voor elk wat wils op de draaitafel. Les patineurs, het Jordaan- en Weense repertoire maar ook muziek waar jongeren van hielden. Fats Domino, The Platters, Little Richard en Bill Haley.
Niets deed het bloed sneller lopen dan wat rondzwieren en kijken naar de mooie meisjes onder de klanken van verliefde muziek. Midden februari organiseerde het bestuur gekostumeerd schaatsen. Dat beloofde lachen, gieren, brullen. Vooral als mannen zich als Dorus of – toen nog onverdacht – verkleedden als vrouw of als Snip en Snap. Een act die ik vele malen heb teruggezien tijdens dorps- en kampfeesten, werd opgevoerd door Gerrit die heel vrouwelijk een kinderwagen voortschaatste met baby Co zuigend op een speen erin. De echte vrouwen deden het in hun broek van het lachen, riepen ze. Mijn ogen zochten naar de drie vriendinnen Carla, Nel en Irene van de Irisstraat. Ik kon me der niet loof an kaike. Aan Carla dan want op haar was ik puur verliefd.
Ik had mooi even tijd om bij tante Wies en mijn moeder een koppie sukkela te drinken. Zij beheerden het zeildoeken koek- en zopietentje in de hoek van de baan. Het Verkadekorstje en de warme chocolademelk hoorden traditioneel bij het winterritueel. Ik twijfelde. Bij het opdrinken van de chocolademelk deed zich een afschuwelijk probleem voor: of de hete melk direct opdrinken met het risico tong en gehemelte te branden, of wachten op een aangenamer temperatuur. Daarbij vormde zich een vluus op de sukkela. Dat liet zich alleen bij voldoende dikte ongebroken verwijderen. Greep ik door ongeduld te vroeg in dan versplinterde het velletje en moest ik het begeerde vocht met stolseltjes korend naar binnen gieten. Het dilemma omzeilde ik meestal door een flesje cola te vragen.
Mijn moeder bewaarde de coladoppen. Op de binnenkant daarvan stond al dan niet een afbeeldinkje. Na langdurig sparen ontving ik tegen inlevering van voldoende geldige doppen de galerij van plastic voetballertjes. Elk poppetje was beschilderd met de tenuekleuren van een hoofdklasser. Zo kon ik wekelijks de stand bijhouden. Fortuna ’54 met Bram Appel bovenaan, DOS met Frans de Munck onderaan. De kauwgomindustrie speelde ook slim in op de verzamelwoede.
Bij een plakkie bemeelde roze kauwgom spaarden we eerst foto’s van filmsterren zoals Roy Rogers en Esther Williams, later voetbalplaatjes van clubs en spelers of het beroemde spelerskwartet van Dick Bruynesteyn dat ik compleet had, oh duivel, met uitzondering van neef Piet Kruiver.
Aan het eind van de maand op een zaterdagavond werden de open clubkampioenschappen verreden. Alle toppers van de Zaanstreek onder wie veel voetballers zoals Lou de Graaf en Cees Molenaar namen deel. Het vroeg een strakke organisatie. Niemand anders dan Oosterwijk kon dat beter leiden. Van mijn vader hoorde ik achteraf hoe dat ging. Alle deelnemers moesten zich halverwege de buitenbaan opstellen. Iedereen probeerde een gunstige startpositie te veroveren. Dat gaf veel geduw en gevloek. Oosterwijk, imponerend gekleed in uniform – hij had eigenlijk dienst – klom op een ladder, hief zijn revolver hemelwaarts, brulde “Oplette “¦” en liet de losse flodder knallen. De horde zette zich schraperig struikelend in beweging. Het verzamelde publiek dat zich op de binnenbaan rondom had opgesteld, juichte, moedigde aan, genoot. Een KFC’er kwam als eerste aan. Of was het die ZFC’er? Aan een eindstreep had Oosterwijk niet gedacht. Hij wees de KFC’er als winnaar aan. Niemand durfde te twijfelen aan zijn beslissing.
Die zaterdagavond miste ik dit schaatsspektakel. Dat vond ik niet erg want ik nam veel liever deel aan de jaarlijkse uitvoering van turnvereniging Simson in de Waakzaamheid. In de Zaanstreek waren er veel gymnastiekverenigingen actief. Op de kleine Koog was dat naast Simson ook nog het christelijke DIO, Door Inspanning Ontspanning, dames in onderbroek, spotten wij openbaren.
We moesten ons verzamelen en omkleden in het bovenzaaltje van de Waakzaamheid. Daar zaten we naar films van Wobbe te kijken in afwachting van ons optreden. Hij had zijn projectiescherm opgesteld in de schuine karakteristieke uitbouw, die dreigt te verdwijnen bij de komende restauratie. Daar klonk er geroffel en bazuingeschal. We marcheerden achter de drumband aan de trap af, het middenpad tussen het publiek door naar het podium. De vaandelzwaaiers stelden zich aan weerszijden van de groep op. De groters stonden achteraan en torenden borstgroot boven ons kleintjes uit. Tijdens de openingsceremonie voelde ik me trots een deel van het geheel en zeker toen het Gymnastiekerslied werd aangeheven.
Geen zang klinkt zo schoon en geen toon wordt gehoord,
Die meer ons begeestert, die meer ons bekoort.
Geen lied klinkt zo krachtvol, zo innig gemeend,
Als ’t lied van gymnasten, als broeders vereend.
Het lied gaat verder. De volgende drie coupletten wil ik de lezer besparen. Ze roepen, onder het motto “Door oefening kracht!” associaties op met tijden dat lichaamscultuur in dienst van militaire regiems werd gesteld.
Van mijn vader hoorde ik, dat Oosterwijk na afloop van de schaatswedstrijd zijn gewone dagelijkse werk hervatte. Hij moest de eigenaar van café Stam bij de Noorderbrug attent maken op het late uur. Het was er zo gezellig blijkbaar had iemand wat te vieren dat hij wat langer bleef hangen dan gebruikelijk. Om een uur of drie werd de kroegdeur opengeworpen en tegelijk de buurt gewekt door het lallend gezang van een polonaise die de Noorderbrug ophoste. Stam voorop in politie uniform, Oosterwijk in zijn ondergoed tussen de anderen daarachter. “Hoeperdepoep zat op de stoep en laten we vrolijk wezen”, “En we gane met z’n allen naar de Zaan”, klonk het over de stille Zaan. Stam had op de eerste verdieping een speciaal oitslaapkamertje gereserveerd waar dienstdoende Koogse agenten konden overnachten. Zo ook Oosterwijk. De volgende dag fietste deze weer statig rond met een gezicht alsof er niets bijzonders was voorgevallen.
Jaren later toen de gemeentepolitie net als de kleine Zaangemeente ophield te bestaan en onderdeel werd van een grootschalig regionaal instituut, verdween het intensieve persoonlijke politietoezicht. De afstand tussen burger en politiek groeide ongemerkt net als die tussen burger en politie. Oosterwijk leverde toen zijn wapenstok in en zocht een andere een werkkring.
Johan Kruiver