Woensdag 17 april 2019 herdachten we met het onthullen van vier struikelstenen het echtpaar Levie en Margaretha Cohen-Teeboom en hun kinderen Mietje en Belia, die in dit huis aan Dahliastraat 28 in Koog aan de Zaan gedurende ruim twee jaar woonden: van maart 1940 tot maart 1942.
Levie Cohen en Margaretha Teeboom werden beiden in Amsterdam geboren: hij in september 1902, zij vier jaar eerder, in juli 1898. Zijn vader was werkzaam als venter, haar vader als diamantslijper. Beiden groeiden op in de traditionele ‘Jodenbuurt’ rond het Waterlooplein: hij o.a. in de Uilenburgerstraat, op de Zwanenburgwal en in de Jodenbreestraat; zij in de Lepelstraat en Sint Antoniebreestraat en op de Nieuwe Achtergracht en Nieuwe Prinsengracht.
Hij groeide op in een gezin met zes kinderen, zij in een gezin met zeven kinderen. Zijn moeder overleed toen hij 28 was; zij verloor haar moeder toen zij tien was, waarna haar vader korte tijd later hertrouwde.
Toen Levie en Margaretha elkaar leerden kennen, was hij werkzaam als magazijnbediende en zij als winkeljuffrouw. In 1926 – hij was 23, zij 27 jaar – trouwden zij in Amsterdam.
Vanaf hun huwelijk woonden Levie en Margaretha veertien jaar in Amsterdam-Oost: eerst drieëneenhalf jaar op twee adressen in de Retiefstraat, daarna ruim acht jaar in de Pretoriusstraat en tenslotte ruim twee jaar in de Van Musschenbroekstraat.
In 1927 en 1932 kregen zij twee dochters: Mietje en Belia – vernoemd naar hun overleden oma’s.
In maart 1940, twee maanden voordat de oorlog ook Nederland zou bereiken, verhuisde het gezin Cohen van een etage op een tweede verdieping in het drukke Amsterdam-Oost naar dit vriendelijke huis aan de rustige Dahliastraat 28 in Koog aan de Zaan. Een paar jaar eerder gebouwd, met een voortuin en een achtertuin.
Mietje en Belia, inmiddels 12 en 7 jaar oud, gingen voortaan naar een school in de buurt. Vader Levie werkte nu niet meer als magazijnbediende, maar als incasseerder: hij haalde geld op bij mensen die een achterstand hadden in de betaling van bijvoorbeeld de huur, gas of een verzekering.
In maart 1942, precies twee jaar nadat zij van Amsterdam naar Koog aan de Zaan waren verhuisd, kreeg het echtpaar Cohen het bevel hun woning te verlaten, alle meubels en overige goederen achter te laten, en zich met wat handbagage weer in Amsterdam te vestigen. De joodse inwoners van Zaandam hadden een dergelijk bevel al in januari ontvangen – nu waren de Joodse bewoners van Koog aan de Zaan aan de beurt.
Maar waar moesten zij zo halsoverkop naar toe?!
Het echtpaar Cohen overlegde met familieleden in Amsterdam. Besloten werd dat zij hun intrek zouden nemen in de woning van de vader en stiefmoeder van Margaretha, het echtpaar Simon en Mietje Teeboom. Zij woonden in de Tilanusstraat in Amsterdam-Oost, vlakbij het OLVG-ziekenhuis, samen met hun 32-jarige, ongehuwde zoon Izak Teeboom, die werkzaam was als diamantslijper. Het benedenhuis waar drie volwassenen woonden, werd nu een woning voor vijf volwassenen en twee kinderen.
Vanaf de zomer van 1942 vonden in Amsterdam met regelmaat razzia’s plaats, waarbij Joden uit hun woningen werden gehaald en naar een rangeerterrein in Oost werden gebracht, om vervolgens per trein van de Nederlandse Spoorwegen naar doorgangskamp Westerbork te worden weggevoerd.
Tussen juli en december 1942, in minder dan een half jaar, vertrokken 43 treinen met gemiddeld 900 personen. De kans was zeer groot ’s avonds te worden opgehaald. Elke avond wachtte men gespannen, bij elk geluid van een naderende auto of vrachtwagen schrok men, de rugzak met het hoognodige stond bij de deur gereed. Met elke volgende razzia groeide de angst, de onzekerheid. Wat was er in het oosten met al de gedeporteerden gebeurd? Dat men er honger, kou, harde arbeid, diepe ellende zou ondervinden, vreesden velen. Het vertrek uit het eigen land werd dan ook met grote angst tegemoet gezien.
Alles overheersend was de beklemming die van de deportaties uitging. Wie zelf nog gespaard was, wist dat anderen die deel waren van zijn of haar leven (ouders, kinderen, vrienden, buren, collega’s op het werk, medeleerlingen op school) al opgehaald waren, doorgezonden waren naar Westerbork en vandaar verder getransporteerd naar een onbekende bestemming in het oosten. In veruit de meeste gevallen was daarna taal noch teken meer vernomen.
Begin 1943 werden de 69-jarige Simon en Mietje Teeboom – de vader en stiefmoeder van Margaretha Cohen-Teeboom – opgehaald en via Westerbork naar Sobibór gedeporteerd, waar zij direct na aankomst op 5 maart 1943 werden vermoord.
Niet veel later werden ook de Cohens opgepakt en kwamen zij in het doorgangskamp Westerbork terecht. Op dinsdag 4 mei 1943 vertrokken zij – met 1183 andere mannen, vrouwen en kinderen in afgesloten vee- en goederenwagens – van Westerbork naar Sobibór, in het oosten van Polen. Direct nadat de trein drie dagen later was gearriveerd, werd iedereen in de gaskamers van het kamp om het leven gebracht. Ook de 40-jarige Levie Cohen, zijn 44-jarige vrouw Margaretha en hun 15- en 10-jarige dochters Mietje en Belia.
Met vier struikelstenen herdenken wij hen: bewoners van Dahliastraat 28.
De schrijver van dit verhaal is Peter Heere, hij heeft gewerkt als Senior onderzoeker bij Stichting 1940-1945