Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Een klain naiptangetje

Het was 1970 en ik had een kleine BM. Dat kleine is wel wat misplaatst want zo klein was hij nou ook weer niet. Bij niet al te veel wind konden er vier volwassen personen in. En twaalf vierkante meter zeil, dat is wel een behoorlijke lap hoor.  

Het was echt een mooi ding, een volwaardige zeilboot. Ik had hem gekocht van een oude schoolvriend, na mijn diensttijd, toen ik weer wat aardige centjes verdiende en nog bij m’n ouders thuis woonde. Dan hou je nog wat over.

In de winter lag de boot opgeslagen in een schuur in Wormer, een heel eind het dorp in, achter een huisje annex café. Kwam dat even goed uit! Die schuur werd gezamenlijk met  een groep andere bootbezitters voor de winter gehuurd van een bejaarde boer, die zijn overige zaken aan kant had gedaan. Ik weet niet meer wat de huur was. Vijftig gulden? Hooguit. Maar ja, je moest het wel ophoesten natuurlijk, en dat cafeetje hielp daarbij nou bepaald niet…… Vaak werd nog tijdens het werk op zaterdag of zondagmiddag het eerste blaadje bier al rondgedeeld. Na de arbeid ging het nog een flink poosje door in dat leuke kleine kroegje. En dan, terugfietsen naar huis, het laatste stuk langs de kronkelende Kalverringdijk….

Want in het prille voorjaar moesten die boten natuurlijk opgeknapt en zeilklaar worden gemaakt. De bodem schilderen met groene antifouling, dat was een hele klus voor iemand die van nature niet zo snel en handig is, zoals ik, bijvoorbeeld. De andere booteigenaren keken wat hoofdschuddend toe. Lukt het een beetje? Maar soms boden ze ook wel een helpende hand, en een ander voordeel van die botenclub was dat de meesten van hen al wat verder in het leven waren gevorderd en auto’s bezaten waarmee op een geleend trailertje de boten allemaal in één dag naar de jachthaven werden vervoerd. Zeven keer heen en terug van Wormer naar Uitgeest, dat was dus een hele dag werk. Tewaterdag heette dat geloof ik.

En ja, dan moesten de schepen opgetuigd worden. Voor een nieuweling ook geen sinecure… Een zeilboot heeft schoten, vallen, landvasten. Geen touwen, dat is een vies woord voor een zeiler. En dan zijn er drie stagen, de gevlochten metalen kabels die de mast overeind moeten houden. Vooral die stagen, dat is nog een klusje. Op de voorplecht van de boot bevonden zich drie metalen ogen die stevig aan het dek bevestigd waren en daaraan moest elke stag worden vastgemaakt met behulp van een harpje. De naam zegt het al, dat is een harpvormig stukje metaal waarin bovenaan een pennetje door twee gaatjes wordt gestoken en vervolgens wordt vastgedraaid. Maar daar zat hem net nou de kneep. Dat vastgedraaid was ook erg vast. Weer losmaken was vaak heel lastig. Iemand had wel een grote combinatietang maar dat ging toch niet geweldig, zo’n klein pennetje vast of losdraaien met zo’n groot ding. En met dat stuk gereedschap kon je ook nog lelijk je handen bezeren als je even onhandig bezig was. Ik zon op iets beters. Weet je wat? Een nijptang. Maar dan een kleintje. Ik had ze wel eens zien liggen, bij een grote ijzerhandel.

Vol verwachting toog ik naar Wit op de Guisweg: die zou het ook wel hebben. Een klein nijptangetje. Zo Voort, gaat-ie? begroette de winkelier mij. Hij kende al zijn klanten, minstens drie generaties.

Toen ik het gewenste artikel had genoemd, versomberde zijn blik enigszins. “Een klain naiptangetje? Nee, die heb ik al puur zo’n taid niet gezien. Die maken ze niet meer denk ik.”

Toen nam ik maar een grote. Een gewone zwarte nijptang dus. Daar zou het ook wel mee gaan en die was niet zo geniepig als zo’n combinatietang. Daar kreeg ik vast gien spait van, zei Wit nog, want nou had ik toch “een stukkie goed gereedschap.”

Het ging ook wel, toen de boten in het najaar uit het water gingen en alles moest worden losgemaakt.

Toen ik ergens in de winter weer eens bij de winkel langsging, lagen er in een bak met diverse gereedschappen  zomaar drie van die kleine tangetjes. Had onze middenstander nou een beetje tegen me gejokt vorig jaar? Ik hield er een omhoog en vroeg: nu hebt u ze wel weer he. Hij leek zich het geval te herinneren.

“Ja, ze maken ze weer!”, antwoordde hij vrolijk. Ik nam er gelijk maar eentje. Het kostte bijna net zo veel als die grote.

Zo ging ik dan het volgende voorjaar, toen de scheepjes weer het water in moesten, met mijn nieuwe aanwinst op pad. En u kunt het geloven of niet: die pennetjes uit de harpjes halen, dat ging echt véél beter.

Met dat klaine naiptangetje.